Debat wet herziening ten nadele

De Eerste Kamer heeft op dinsdag 26 maart met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie gedebatteerd over de wet herziening ten nadele. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om onherroepelijke uitspraken van de strafrechter bij misdrijven met een dodelijke afloop ten nadele van de eerder vrijgesproken verdachte te herzien. Dit kan alleen wanneer er sprake is van nieuw technisch bewijs, een belastende verklaring van de gewezen verdachte of diens medeverdachte, of wanneer kan worden vastgesteld dat er sprake was van vals, ontlastend bewijsmateriaal.

Het wetsvoorstel is ingediend naar aanleiding van de Schiedammer parkmoord en op aandringen van leden van de Tweede Kamer. In het debat in de Eerste Kamer werden door diverse woordvoerders bezwaren geuit met betrekking tot de aantasting van het ne bis in idem-beginsel, de terugwerkende kracht en het opslaan van DNA-materiaal. Op 9 april 2013 zal over het wetsvoorstel worden gestemd.

Misdrijven met een dodelijke afloop

Onder het wetsvoorstel is herziening van een gerechtelijke uitspraak alleen mogelijk bij misdrijven met dodelijke afloop, die opzettelijk zijn begaan. Verjaarde feiten zijn hiervan uitgesloten. Senator Van Bijsterveld (CDA) vroeg de minister waarom juist voor deze criteria is gekozen en niet ook voor bijvoorbeeld blijvend, zwaar lichamelijk letsel of andere misdrijven waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Van Bijsterveld vroeg hoe deze verscherping van de strafwet op papier zich verhoudt tot de realiteit van opsporing tot tenuitvoerlegging.

Senator Quik-Schuijt (SP) sprak mede namens PvdD en vroeg waarom er voor gekozen is om 67 strafbare feiten met een dodelijke afloop onder het wetsvoorstel te brengen. Dit komt volgens de senator niet ten goede aan de overzichtelijkheid en rechtszekerheid binnen het strafrecht. Bovendien roept het vragen op wanneer het gaat om misdrijven waarbij geen sprake was van opzet, maar van een toevallige (ongelukkige) samenloop van omstandigheden. Quik-Schuijt: "Als dit voorstel in deze vorm tot wet wordt verheven kan ik mijn buurman, en, erger nog, mijn fractiegenoten, niet meer uitleggen wanneer wel en wanneer niet een vrijspraak nog echt een vrijspraak is."

Senator Reynaers (PVV) sprak daarentegen over een "bescheiden verrijking van het strafprocesrecht", dat bovendien in lijn is met vergelijkbare herzieningsmogelijkheden in omringende landen. De herziening ten nadele past volgens de senator in de ontwikkeling van technisch bewijs en vormt daarmee een wenselijke en soms noodzakelijke correctiemogelijkheid.

Afwijken van fundamentele rechtsbeginselen

Senator Engels (D66) uitte zijn bezwaren tegen het verlaten van het fundamentele strafrechtsbeginsel 'ne bis in idem', wat inhoudt dat een gewezen verdachte niet twee maal voor hetzelfde feit mag worden vervolgd. Wie eenmaal onherroepelijk vrijgesproken is van een misdrijf kan dus niet meer opnieuw worden vervolgd. Met de wet herziening ten nadele wordt van dit beginsel afgestapt. Engels gaf aan dat wat hem betreft de grens van het 'uithollen van rechtsbeginselen' bereikt is. Bovendien zijn onjuiste vrijspraken volgens de senator een zeldzaamheid en is er dus onvoldoende aanleiding om het strafprocesrecht ingrijpend te wijzigen en een inbreuk te maken op het rechtszekerheidsbeginsel.

Senator Swagerman (VVD) gaf echter aan dat geen enkel rechtsbeginsel ooit absoluut is en dat hier een inbreuk op mag worden gemaakt, mits het proportioneel is. De rechtspolitieke keuze om het mogelijk te maken in bepaalde gevallen een onherroepelijk geëindigde strafzaak ten nadele van de verdacht te herzien, acht de senator gerechtvaardigd. Wel vroeg Swagerman de minister of bewijsmateriaal wat redelijkerwijs gevonden had kunnen worden, niet onder de reikwijdte van 'nieuw bewijsmateriaal' valt. Minister Opstelten beaamde dit en stelde dat als het nieuwe sporenmateriaal destijds tijdens het opsporingsonderzoek redelijkerwijs gevonden had kunnen worden, herziening zou neerkomen op het overdoen van de zaak. Volgens de minister wordt dit uitgesloten, om strijdigheid met het EVRM te voorkomen.

Senator Holdijk (SGP) merkte op dat herziening ten voordele zijn rechtsgrond in het bijzonder ontleent aan het belang van de burger, die mogelijk ten onrechte is veroordeeld. Bij herziening ten nadele staat het belang van de rechtsgemeenschap voorop. Met betrekking tot ne bis in idem stelde de senator dat een verdachte die weet dat het vonnis onjuist is, zich dan ook niet terecht kan beroepen op rechtszekerheid.

Opslaan van DNA-materiaal

Onder het huidige recht dienen DNA-gegevens en vingerafdrukken van de verdachte na een onherroepelijke vrijspraak te worden vernietigd. Met dit wetsvoorstel wordt het echter mogelijk om deze gegevens te bewaren na een vrijspraak voor misdrijven waarbij herziening ten nadele op grond van een novum mogelijk is. Senator Beuving (PvdA) uitte kritiek op het feit dat er in deze regeling geen onderscheid wordt gemaakt naar de omstandigheden en redenen van de vrijspraak. Gevoelige gegevens van vrijgesproken personen worden dus ook bewaard als ten opzichte van hen geen enkele verdenking meer bestaat. Volgens Beuving wordt er onrust en angst veroorzaakt door het wetsvoorstel bij personen die ooit ten onrechte zijn vervolgd en indertijd zijn vrijgesproken. Senator Quik-Schuijt (SP) betoogde dat het opslaan van DNA-materiaal een ernstige aantasting van de privacy is, zeker wanneer het om minderjarigen gaat. Quik-Schuijt bepleitte dat dit alleen toelaatbaar is, wanneer er sprake is van een wettelijke grondslag.

Minister Opstelten gaf aan dat hij er geen voorstander van is om de rechter per zaak te laten beoordelen of het verstandig is om het DNA-materiaal te bewaren. Dit brengt immers het risico met zich dat er een onderscheid komt tussen zaken met een 'onherroepelijke vrijspraak' (geen DNA-opslag) en zaken met een 'semi-onherroepelijke vrijspraak' (wel DNA-opslag). De minister onderstreepte dat het DNA-materiaal afgeschermd wordt bewaard en alleen na toestemming van de rechter-commissaris opnieuw mag worden gebruikt. Bovendien kan het DNA-materiaal alleen voor dezelfde strafzaak worden gebruikt en niet voor andere zaken waarbij de gewezen verdachte mogelijk betrokken is.

Bewijsvergaring en terugwerkende kracht

Senator Strik (GroenLinks) uitte haar zorgen over de mogelijkheid dat herziening ten nadele mensen als het ware "vogelvrij maakt", ondanks dat er zal worden getoetst of het door particulier rechercheren gevonden bewijs rechtmatig is verkregen. Strik stelde dat de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel betekent dat wanneer iemand na onherroepelijke vrijspraak heeft verklaard dat hij dader is in een bepaalde zaak, alsnog kan worden veroordeeld omdat dit wetsvoorstel dat nu mogelijk maakt. De senator vroeg hoe zich dit verhoudt tot het principe dat verdachten niet hoeven mee te werken aan zijn eigen veroordeling.

Minister Opstelten gaf aan dat dit wetsvoorstel vrijgesproken personen niet 'vogelvrij' verklaart, aangezien het bewijsmateriaal alleen toelaatbaar is als dit rechtmatig is verkregen. Hiervan is in elk geval geen sprake als er een inbreuk wordt gemaakt op een recht van de verdachte. Ten aanzien van het door journalisten verkregen bewijs geldt volgens de minister dat er heel dringende redenen moeten zijn die verband houden met het recht op vrije informatieverkrijging, wil dat recht prevaleren boven het recht van een vrijgesproken persoon om met rust te worden gelaten.

Ten aanzien van de terugwerkende kracht merkte Opstelten op dat het belang van rechtszekerheid voor de verdachte moet worden gewogen tegen het belang van de samenleving om een dader alsnog te veroordelen als er een nieuw, belastend bewijsmateriaal is. De minister gaf aan dat het Europees Hof zich nog niet heeft

uitgelaten over de vraag of herziening ten nadele met terugwerkende kracht verenigbaar is met artikel 7 van het EVRM, maar dat hij er vanuit gaat dat dit het geval zal zijn wanneer het gaat om verjaarde feiten. Deze feiten zijn dan ook uitgesloten van de herziening. Volgens minister Opstelten zijn er momenteel enkele zaken bekend waarbij herziening ten nadele met terugwerkende kracht zou kunnen worden toegepast. Verder gaf de minister aan dat de evaluatie van het wetsvoorstel vijf jaar na de inwerkingtreding zal plaatsvinden.

Bron: Eerste Kamer

Print Friendly and PDF ^