Verzoek ex artikel 591a Sv: toekenning van vergoeding van € 72.979,76
/Gerechtshof 's-Gravenhage 26 maart 2013, LJN BZ5621
De rechtbank Dordrecht heeft op 13 april 2007 de verzoeker vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde.
De verzoeker heeft vervolgens vergoeding gevraagd van € 72.439,76 ter zake van kosten voor rechtsbijstand in zijn strafzaak en van € 540 ter zake van kosten van het door zijn advocaat, mr. P.J. Silvis, opstellen en in de raadkamer behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
De raadkamer van het hof heeft dit verzoekschrift in het openbaar op 29 september 2011 behandeld en bij tussenbeschikking van 13 oktober 2011 bepaald dat het onderzoek dient te worden heropend teneinde de verzoeker en diens raadsman in de gelegenheid te stellen middels stukken te onderbouwen dat de verzoeker de in het geding zijnde declaraties heeft voldaan.
De raadkamer van het hof heeft het verzoekschrift nogmaals in het openbaar behandeld op 15 december 2011. Daarbij zijn gehoord advocaat van de verzoeker, mr. P.J. Silvis, en de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol.
Standpunt AG
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat nadere onderbouwing van de stelling dat de onderhavige kosten ten laste van verzoeker zijn gekomen dan de advocaat tot nog toe heeft gegeven, niet kan worden gevergd en acht gronden aanwezig, zulks in afwijking van de schriftelijke conclusie van zijn ambtgenoot van 15 augustus 2011, voor toewijzing van het verzoek, zij het met toepassing van een matiging - daar zijns inziens ten aanzien van reistijd de helft van het uurtarief voor vergoeding in aanmerking komt - in die zin dat het verzoek tot een bedrag van € 63.075,89 wordt toegewezen, met afwijzing van het meer of anders verzochte.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing die de verzoeker op grond van artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op vergoeding van de ten behoeve van de strafzaak gemaakte kosten voor rechtsbijstand, indien en voor zover daartoe - alle omstandigheden in aanmerking genomen - gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof acht de gronden van billijkheid, die recht op vergoeding geven van de ten behoeve van de strafzaak gemaakte kosten, aanwezig.
Voorts is het hof - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat de declaraties van advocaten ten aanzien van reistijd gemaakt in het kader van de behandeling van strafzaken die zonder oplegging van straf of maatregel zijn geëindigd, integraal voor vergoeding in aanmerking komen tenzij deze onredelijk hoog voorkomen, hetgeen naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet het geval is.
Het hof wijst het verzoek toe en kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 72.979,76.
Lees hier de volledige uitspraak.