EHRM: Uit de schending van het recht op een eerlijk proces, door de afwezigheid van een mogelijkheid voor verdachte om vanaf het begin van zijn detentie te worden bijgestaan door een advocaat, kan niet worden afgeleid dat ook art. 5 lid 1 EVRM is geschonden
/EHRM 6 september 2012, nr. 71407/10 (Simons vs. België) Klaagster wordt verdacht van het neersteken van haar vriend. Zij is binnen 24 uur door zowel de politie als de RC gehoord. Tijdens deze verhoren is klaagster niet bijgestaan door een advocaat en bovendien voorafgaande aan de verhoren niet gewezen op haar zwijgrecht. Klaagster bekent tijdens beide verhoren en geeft een gedetailleerde beschrijving. De RC beveelt hierna de bewaring.
Vervolgens is door de raadkamer van de rechtbank de gevangenneming voor de duur van een maand bevolen.
Klaagster gaat in beroep tegen deze beslissing.
Voor het EHRM klaagt Simons dat zowel art. 6 lid 1 jo lid 3 als art. 5 lid 1 EVRM zijn geschonden. Klaagster voert aan dat zij door gebreken in het Belgische recht geen rechtsbijstand heeft gehad gedurende beide verhoren en bovendien niet is gewezen op haar zwijgrecht. Onder deze omstandigheden is niet voldaan aan het vereiste van 'een wettelijk voorgeschreven procedure', aldus klaagster.
Van belang hierbij is dat volgens de jurisprudentie van de Cour de Cassation het recht op een eerlijk proces niet per definitie wordt geschonden wanneer de verdachte gedurende de eerste 24 uur van zijn of haar detentie geen mogelijkheid heeft gekregen om een advocaat te raadplegen.
Het Hof stelt eerst vast dat de klacht onder art. 6 EVRM niet-ontvankelijk is, omdat nog niet alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.
Met betrekking tot de klacht onder art. 5 lid 1 EVRM moet het Hof de vraag beantwoorden of het EVRM een ‘algemeen beginsel’ impliceert dat alle personen, van wie de vrijheid is ontnomen, vanaf het begin van hun detentie recht op bijstand van een advocaat hebben.
Het Hof stelt vast dat een verdachte, in de zin van art. 6 EVRM, recht heeft op bijstand van een advocaat vanaf het moment van zijn aanhouding of het begin van de voorlopige hechtenis en gedurende het verhoor door de politie of de onderzoeksrechter.
Hoewel beperkingen van dit recht onder omstandigheden gerechtvaardigd kunnen zijn, leidt het feit dat dit recht vanwege een bepaling in het Belgische rechtssysteem in deze zaak niet uitgeoefend kan worden tot een schending van het recht op een eerlijk proces. Het Hof overweegt vervolgens dat het recht op rechtsbijstand inherent is aan het recht op een eerlijk proces en zijn specifieke basis vindt in art. 6 lid 3 EVRM. Het is dus geen impliciet ‘algemeen beginsel’ van het EVRM dat per definitie overkoepelend van aard is.
Het Hof concludeert dat uit de conclusie dat de afwezigheid van een mogelijkheid voor verdachte om vanaf het begin van zijn detentie te worden bijgestaan door een advocaat een schending van een eerlijk proces betekent, niet afgeleid kan worden dat ook art. 5 lid 1 EVRM is geschonden.
Het Hof verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Lees hier de volledige uitspraak (alleen in het Frans beschikbaar).
Zie ook: