EP en Raad bereiken consensus over elektronisch bewijs
/Op 28 juni 2022 hebben de onderhandelaars van het Europees Parlement (EP) en de Raad een politiek akkoord bereikt over de kernelementen van de Commissievoorstellen betreffende e-evidence. De onderhandelingen zijn uiterst controversieel en moeizaam verlopen, aangezien de standpunten tussen het EP en de lidstaten in de Raad over het vinden van het juiste evenwicht tussen veiligheid en bescherming van de grondrechten aanzienlijk uiteenliepen. Het belangrijkste doel van de toekomstige EU-wetgeving inzake elektronisch bewijs is nationale autoriteiten in staat te stellen rechtstreeks bewijs op te vragen bij dienstverleners in andere lidstaten, of te vragen dat gegevens worden bewaard voor toekomstig gebruik. Dit zal een grote paradigmaverschuiving betekenen ten opzichte van de bestaande regels inzake justitiële samenwerking in strafzaken. De nieuwe regels zouden bedrijven ook verplichten wettelijke vertegenwoordigers in de EU aan te wijzen om verzoeken om elektronisch bewijs op een gecentraliseerde manier te behandelen.
De onderhandelaars van het EP hebben nu aangekondigd dat zij erin geslaagd zijn belangrijke waarborgen voor de grondrechten en de gegevensbescherming door te drukken:
· Indien verkeers- en inhoudsgegevens worden opgevraagd bij een dienstenaanbieder, moet de lidstaat waar de dienstenaanbieder is gevestigd, daarvan in kennis worden gesteld, behalve in situaties waarin de verdachte van het misdrijf zijn vaste verblijfplaats heeft in de uitvaardigende staat en het misdrijf uitsluitend in de uitvaardigende staat is gepleegd of waarschijnlijk is gepleegd;
· De in kennis gestelde autoriteit kan het bevel binnen tien dagen of, in spoedgevallen, binnen acht uur afwijzen op basis van een lijst van redenen. Gedurende deze periode moet de dienstverlener een back-up van de gegevens maken;
· De eis van dubbele strafbaarheid is een weigeringsgrond, d.w.z. dat indien het onderzochte misdrijf in het land van de dienstverlener geen misdrijf is, de uitvoering van het verzoek moet worden geweigerd;
· De schending van de in het Handvest en de EU-Verdragen neergelegde grondrechten is eveneens een weigeringsgrond;
· Bijzondere bepalingen zorgen ervoor dat een weigering op basis van een veronderstelde schending van de grondrechten kan worden gemaakt indien verzoeken worden gedaan door autoriteiten van een EU-lidstaat waar een lopende rechtsstaatprocedure overeenkomstig artikel 7 7 VEU loopt (zoals momenteel in Polen en Hongarije);
· Dienstverrichters kunnen overleveringsbevelen niet alleen onder de aandacht brengen van de uitvaardigende autoriteit, maar ook van de autoriteiten van het land waar zij gevestigd zijn, bijvoorbeeld indien zij de mediavrijheid beperken;
· De voorlopige bepalingen zijn beter afgestemd op de bestaande EU-gegevensbeschermingsregels; zo moeten overleveringsbevelen in beginsel aan de voor de verwerking verantwoordelijken worden toegezonden, en kunnen zij alleen onder bepaalde voorwaarden aan gegevensverwerkers worden gericht.
Het EP en de Raad hebben ook compromissen gevonden over de vergoeding van de kosten en de sancties die aan de dienstverleners kunnen worden opgelegd in geval van niet-naleving. Tot slot zijn zij overeengekomen dat de bevelen via een specifiek, beveiligd IT-systeem worden verzonden, zodat de echtheid van de bevelen en de vertrouwelijkheid van de gegevensoverdracht aan de onderzoeksautoriteiten zijn gewaarborgd.
Het politieke akkoord zal nu verder worden besproken op technisch niveau. Voorts moeten het EP en de Raad overeenstemming bereiken over andere nog onopgeloste aspecten van het wetgevingsdossier. Verwacht wordt dat het definitieve compromis later dit jaar ter aanneming aan het EP en de Raad kan worden voorgelegd.