Epenaar vrijgesproken van oplichting bank, wel veroordeelding voor belastingfraude
/Rechtbank Gelderland 1 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1111 De rechtbank heeft een 54 jarige Epenaar veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en een geldboete van € 10.000,- voor het doen van onjuiste aangifte inkomstenbelasting over 2007. Verdachte had als begunstigde van een Nederlands Antilliaanse Stichting Particulier Fonds het resultaat van een aandelentransactie moeten aangeven in box II als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Verdachte is vrijgesproken van het stelselmatig oplichten van een bank door grootschalige fraude met incassocontracten.
Aanleiding onderzoek
Op 28 september 2011 heeft ABN AMRO Bank NV aangifte van oplichting gedaan tegen de verdachte en zijn broer medeverdachte (en tegen aan hen gelieerde vennootschappen). Door vermoedelijk frauduleus handelen bij het gebruik van incassocontracten, waarbij in de periode van januari 2007 tot en met januari 2010 in totaal 76.503 incasso’s ten laste van rekeningen bij de Postbank zijn uitgevoerd, welke incasso’s vrijwel allemaal weer zijn gestorneerd, is ABN AMRO volgens de aangifte tot een bedrag van ruim € 11 miljoen benadeeld.
Uit een boekencontrole door de Belastingdienst is daarnaast de verdenking ontstaan dat verdachte over 2007 een onjuiste aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan.
In het tripartiete overleg van 3 september 2012 is besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair (als medepleger) en 2 ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht aan de hand van haar schriftelijke requisitoir.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde. Met betrekking tot het onder 2 tenlastelegde heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft het standpunt van de verdediging ter zitting toegelicht aan de hand van zijn pleitnota.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aan verdachte wordt verweten dat hij als medepleger of medeplichtige betrokken is geweest bij grootschalige incassofraude, waarbij ABN AMRO in een periode van drie jaar voor een aanzienlijk bedrag stelselmatig zou zijn opgelicht. In de tenlastelegging is een aantal feitelijke gedragingen omschreven, met name het bij herhaling, volgens een vast patroon, laten uitvoeren van incasso‑opdrachten met Automatisch Herhaald Aanbieden, waardoor de bank telkens zou zijn bewogen tot het afgeven van geldbedragen, die voor een deel zijn afgeroomd. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs dat al bij het openen van de rekeningen bij ABN AMRO en het afsluiten van de incassocontracten (door verdachte) gehandeld werd op basis van een vooropgezet plan om de bank op deze manier op te lichten. Naar het oordeel van de rechtbank is voor een bewezenverklaring van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde ten minste vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van bedoelde feitelijke gedragingen en met name van het frauduleuze doel en karakter daarvan. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte van bepaalde onderdelen wel op de hoogte was, zoals dat hij kennis had van de mede door hemzelf geopende rekeningen bij ABN AMRO en van de daarbij afgesloten incassocontracten alsook van de rekeningen die bij de Postbank waren geopend en die bij de incassofraude als tegenrekening een rol hebben gespeeld. De getuige, werkzaam bij administratiekantoor naam 1, heeft verklaard over de handelingen die er rond de incasso’s en in het bijzonder rond het herhaaldelijk insturen van incasso‑batches werden verricht. Zij heeft aangegeven dat zij die handelingen, vrijwel dagelijks, uitvoerde in opdracht van medeverdachte en dat diezelfde medeverdachte de incasso‑batches ook zelf instuurde. Volgens Karrenbelt heeft zij daarbij nooit met verdachte te maken gehad en deed verdachte de incasso’s zelf ook nooit. Eén van de getuigen meent zich te herinneren dat verdachte wel eens de incasso’s deed als de medeverdachte met vakantie was en een andere getuige vermoedt dat verdachte ook wel eens incasso‑opdrachten heeft ingestuurd. Overigens is er geen enkel bewijs voorhanden (waaruit zonder meer valt af te leiden) dat verdachte op de hoogte was van de door zijn broer ten aanzien van de rekeningen bij ABN AMRO in stand gehouden incassopraktijk, laat staan dat verdachte wetenschap had van het frauduleuze karakter daarvan. Alleen de medeverdachte belast verdachte in die zin dat hij heeft verklaard dat verdachte ook wel automatische incasso‑opdrachten heeft ingestuurd en dat verdachte van alles op de hoogte zou zijn geweest. Die verklaring maakt echter nog niet concreet wat dat alles dan zou zijn en of daaronder ook de wetenschap valt van de tenlastegelegde gedragingen waarmee ABN AMRO zou zijn opgelicht. Nu niet met de voor een bewezenverklaring vereiste zekerheid kan worden aangenomen dat verdachte kennis had van het doel van de vanaf de rekeningen bij ABN AMRO uitgevoerde incasso‑opdrachten en evenmin dat hij die opdrachten zelf heeft ingestuurd of anderszins daarbij betrokken was, kan het onder 1 tenlastegelegde noch in de vorm van medeplegen noch in de vorm van medeplichtigheid wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Van belang hierbij is ook dat door het ontbreken van kennis en actieve betrokkenheid van verdachte ook niet kan worden gezegd dat hij vanwege de samenwerking met zijn broer bewust de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat de rekeningen bij ABN AMRO voor de tenlastegelegde incassofraude gebruikt zouden worden, alsmede dat verdachte vanaf 31 augustus 2007 geen bestuurder meer was van bedrijf 1 en dat aannemelijk is geworden dat verdachte in elk geval in de periode daarna zich ook niet of nauwelijks meer heeft beziggehouden met horeca‑activiteiten van de bedrijf 1.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2
Het onderzoek van de FIOD is voortgekomen uit een boekencontrole door de Belastingdienst, in het kader waarvan de Belastingdienst heeft kennisgenomen van een vaststellingsovereenkomst tussen verdachte en ABN AMRO van 5 juli 2010. Verdachte en zijn broer medeverdachte hebben om te voldoen aan de door ABN AMRO vereiste zekerheden een overzicht van hun onroerend goed waaronder onroerend goed op Bonaire overgelegd. Dit vastgoed werd gehouden door middel van een Nederlands Antilliaanse Stichting Particulier Fonds (SPF): stichting 1. stichting 1 was door middel van belangen in onder meer bedrijf 2 en bedrijf 3 eigenaar van het vastgoed. stichting 1 hield 2/3 van de aandelen in bedrijf 2 en 2/3 van de aandelen in bedrijf 3. De andere 1/3 van die aandelen werd gehouden door stichting 2. stichting 2 is te linken aan een derde persoon ( naam 3 ). Verdachte en zijn broer waren achterligger – economisch eigenaar of begunstigde – van stichting 1.
stichting 1 is op 25 augustus 2004 opgericht en volgens het handelsregister gevestigd op het adres Bonaire. Als bestuursleden staan ingeschreven: naam 3 en bedrijf 4 van naam 4.
In 2007 is de helft van de aandelen in bedrijf 2 en bedrijf 3 met winst verkocht. Vaststaat dat verdachte noch van zijn betrokkenheid bij stichting 1 als achterligger noch van het op die aandelentransactie behaalde resultaat aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting over 2007. Bij vraag 39 van het aangifteformulier wordt geïnformeerd naar betrokkenheid bij een trustvermogen of een daarmee te vergelijken doelvermogen (naar buitenlands recht), zoals een Antilliaanse Stichting Particulier Fonds, en wordt erop gewezen dat als daarvan sprake is het desbetreffende hokje moet worden aangekruist. De aangifte, gedateerd 27 maart 2009 en elektronisch gedaan in Apeldoorn, is in opdracht van verdachte opgemaakt door een boekhouder, die niet op de hoogte was van de betrokkenheid van verdachte bij stichting 1 of van het resultaat van de aandelentransactie.
Die boekhouder, naam 5, heeft verklaard dat hij niet heeft geweten van een trustvermogen of van andere belangen van verdachte op de Nederlandse Antillen. Van de term achterligger had hij ook niet eerder gehoord.
Een letter of intent en een daaraan gehechte verklaring van 6 februari 2007 houden in dat bedrijf 5 met stichting 1 en stichting 2 overeenkomt dat bedrijf 5 de helft van de aandelen in bedrijf 2 en bedrijf 3 verwerft. Ook is volgens dat document overeengekomen dat bedrijf 5 de vorderingen van stichting 1 en stichting 2 op bedrijf 2 en bedrijf 3 overneemt. De koopprijs is bepaald op $ 1.000.000,- waarop in mindering wordt gebracht de helft van de waarde van bedoelde vorderingen op bedrijf 2 en bedrijf 3. Betaling van de koopprijs zou als volgt plaatsvinden: 50% bij de akten van levering van de aandelen en 50% bij de start van een nader genoemd vastgoedproject. Een Overeenkomst en akte houdende aandelenoverdracht houden diezelfde afspraken in.
Op 8 februari 2007 heeft naam 6 van bedrijf 5 opdracht gegeven aan de Rabobank Rijssen Enter om een bedrag van $ 500.000,- over te maken aan bedrijf 6 in Epe op bankrekeningnummer o.v.v. ‘Voorschot aankoop aandelen bedrijf 3 en bedrijf 2 ’. Op 28 juni 2007 wordt een vergelijkbare betalingsopdracht gegeven o.v.v. ‘aankoop aandelen bedrijf 3 en bedrijf 2 ’.
naam 4 heeft verklaard dat de achterligger bepaalt wat er gebeurt en dat als de achterligger zegt dat er verkocht of gekocht moet worden, er verkocht of gekocht wordt, alsmede dat de achterligger kan beschikken over het inkomen en vermogen van de SPF. Verdachte en zijn broer waren in feite handelingsbevoegd voor de SPF. naam 4 was formeel wel tekenbevoegd maar in de praktijk zou hij niet mogen tekenen, omdat zijn managementcontract dat niet toeliet. Verdachte en zijn broer waren feitelijk beslissingsbevoegd voor stichting 1
Naar het oordeel van de rechtbank is stichting 1 transparant en konden verdachte en zijn broer over het inkomen en vermogen van stichting 1 beschikken als ware dat hun eigen inkomen en vermogen.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte het vakje waarmee hij kenbaar kon maken dat hij als achterligger betrokken was bij een trust of een ander doelvermogen naar buitenlands recht zoals een Stichting Particulier Fonds naar Nederlands Antilliaans recht moeten aankruisen. Verdachte had dit uit de vraagstelling en de toelichting daarop ook moeten begrijpen. De omstandigheid dat verdachte geen bestuurder van stichting 1 is, kan niet tot een ander oordeel leiden. Met vraag 39 van de aangifte inkomstenbelasting wordt opgave verlangd van een gegeven waarvan kennisneming van belang kan zijn voor de heffing, zodat de Belastingdienst in de gelegenheid is nader onderzoek te doen en de juiste heffing te bepalen.
Omdat stichting 1 transparant is diende verdachte de winst van de verkoop van de aandelen in bedrijf 2 en bedrijf 3 op te geven in box II als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Dat (een gedeelte van) de prijs van de aandelen in opdracht van verdachte en zijn broer is overgemaakt op een rekening van bedrijf 6, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Verdachte heeft nagelaten informatie over stichting 1 te verstrekken aan degene die voor hem de aangifte inkomstenbelasting 2007 verzorgde. Door zo te handelen heeft hij, gegeven zijn betrokkenheid als achterligger bij de als transparant te beschouwen stichting 1 en gegeven het op de aandelentransactie behaalde resultaat, welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een onvolledige en (daardoor) onjuiste aangifte inkomstenbelasting 2007 zou doen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
De Belastingdienst heeft het fiscale nadeel berekend op € 42.062,-.
Bewezenverklaring
Feit 2: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uur en een geldboete van € 10.000.
Lees hier de volledige uitspraak.