Fraude met OV-chipkaarten
/Rechtbank Rotterdam 6 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9579
Verdachte heeft OV-chipkaarten vervalst, hetgeen hem in drie strafbare feiten wordt verweten. Verdachte heeft deze strafbare feiten bewust gepleegd en zijn enige motief daarbij was financieel gewin. Bovendien betreft het een grote hoeveelheid vervalsingen. Hij heeft enkele honderden kaarten vervalst. Hoewel de verdachte niet daarvoor terechtstaat, kan niet onvermeld blijven dat hij tientallen vervalste kaarten heeft verhandeld.
Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op dat vertrouwen van de consument in de OV-chipkaart. Het strafbare handelen van verdachte betekent tevens dat de producent van de OV-chipkaart nog meer moet investeren in beveiliging van de kaart. Deze kosten komen vervolgens weer ten laste van de gebruikers van het openbaar vervoer.
De rechtbank betrekt bij haar uiteindelijk oordeelsvorming omtrent de op te leggen straf en de duur daarvan de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 oktober 2013. Daaruit blijkt dat verdachte eerder met politie, justitie en de strafrechter in aanraking is gekomen voor oplichting.
De rechtbank betrekt in haar uiteindelijke beoordeling omtrent de strafmaat dat de officier van justitie in materiële zin driemaal hetzelfde feitcomplex ten laste heeft gelegd. Zij zal daarmee ten gunste van verdachte rekening houden. Ook ten gunste van verdachte zal de rechtbank er rekening mee houden dat het relatief oude feiten betreft.
Alles afwegend acht de rechtbank echter de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd. Daarbij is onder meer van belang dat de uitspraak waar de officier van justitie in het kader van de strafmaat naar heeft verwezen (ENCLI:NL:RBUTR:2010:BO6723) een geval betrof waarbij de verdachte zelf niet van de vervalsing had geprofiteerd en die in schaal vele malen beperkter was.
De rechtbank acht het opleggen van een substantiële taakstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.
Lees hier de volledige uitspraak.