Geen kostenvergoeding voor bestuderen dossier als nog volstrekt onduidelijk is of verdachte (verder) vervolgd zal worden
/Rechtbank Noord-Holland 23 maart 2015, ECLI RBNHO:2015:2230 Verzoeker is op 14 mei 2014 door de politie aangehouden op verdenking van diefstal. Verdachte is verhoord en heengezonden.
De advocaat van verzoeker heeft zich op 7 juli 2014 per brief gemeld bij het OM met verzoek om een afschrift van het strafdossier en het verzoek een beslissing omtrent de verdere vervolging kenbaar te maken. Bij brief van gelijke datum heeft het OM meegedeeld dat er nog helemaal niets bekend was, omdat de zaak nog bij de politie in behandeling was.
Bij brief van 17 september 2014 heeft de advocaat aan het OM verzocht of er al meer bekend was. In een schriftelijke reactie d.d. 13 oktober 2014 is aan de advocaat van verzoeker meegedeeld dat de OvJ besloten had de zaak te seponeren.
Het ingediende verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 628,01 (zonder zitting) dan wel € 898,01 (met zitting), wegens de met betrekking tot de strafzaak gemaakte kosten van een raadsman en de kosten met betrekking tot indiening (en behandeling) van het verzoekschrift van een raadsman.
Standpunt verdediging
Verzoeker heeft zich, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of hij al dan niet zou worden vervolgd, laten bijstaan door een raadsman. De werkzaamheden van de raadsman hebben onder meer bestaan uit het opvragen van het dossier en het herhaaldelijk contact leggen met het openbaar ministerie. Het gaat om werkzaamheden die na heenzending tot aan het sepot zijn gemaakt. De raadsman stelt zich op het standpunt dat deze kosten onder de strekking van het begrip “zaak” zoals bedoeld in artikel 591a Sv vallen en voor vergoeding in aanmerking komen.
Standpunt OvJ
De OvJ heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel ruimte is om in een dergelijke zaak kosten te vergoeden, mits deze kosten worden toegelicht. In dit geval acht de OvJ de uitleg van de raadsman toereikend en verzet zich niet tegen toekenning van de gevraagde vergoeding.
Oordeel rechtbank
Uit wetsgeschiedenis en jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de terminologie “dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a Sr” niet betekent dat de zaak dient te zijn geëindigd door een rechterlijke einduitspraak. Ook na andere wijzen van beëindiging van de zaak – zoals bij een sepot door politie of OM – bestaat op de voet van artikel 591a, tweede lid, Sv de mogelijkheid tot het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman. Beslissend is daarbij of in het concrete geval voor toekenning van zo'n vergoeding gronden van billijkheid aanwezig zijn; bij dat oordeel dient rekening dient te houden met alle omstandigheden van het geval (ECLI:NL:HR:2013:BX5566).
Onder “de kosten van een raadsman” waarvoor een vergoeding uit 's Rijks kas kan worden toegekend, als bedoeld in de eerste volzin van artikel 591a, tweede lid Sv, zijn te verstaan de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte. Onder die kosten vallen ook de kosten ter zake van advisering en opstelling van een verzoekschrift strekkende tot toepassing van art. 591a Sv. Deze kosten zijn weliswaar ontstaan na beëindiging van de strafzaak tegen de gewezen verdachte doch hangen met die zaak rechtstreeks samen (ECLI:NL:HR:1986:AC9355).
Onder deze omstandigheden en gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank het billijk om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de werkzaamheden van zijn advocaat, die hiervoor zijn omschreven. In de declaratie worden die werkzaamheden gespecificeerd tot 7 handelingen van 6 minuten. Inclusief opslag voor kantoorkosten en btw een totaalbedrag van € 166,09.
De werkzaamheden die zien op het bestuderen van stukken en bestudering van het dossier komen uit billijkheidsoverwegingen niet voor vergoeding in aanmerking. Als nog volstrekt onduidelijk is of een verdachte (verder) vervolgd zal worden, bestaat – bijzondere omstandigheden daargelaten – geen aanleiding om dergelijke kosten voor rekening van de Staat te brengen.
Voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift zal een bedrag van € 280,- worden toegekend, gelet op het feit dat het grootste deel van het verzoek zal worden afgewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.