Geldboete van 32.000 euro voor "tussenpersoon" en medepleger van valselijk opmaken werkgeversverklaringen voor het verkrijgen van een hypotheek
/Rechtbank Amsterdam 19 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7715
Verdachte heeft in 2005 samen met een ander valse werkgeversverklaringen opgemaakt. Deze valse documenten zijn vervolgens gebruikt om Rabobank te bewegen tot het verstrekken van een hypothecaire geldlening.
Verdachte is de persoon geweest die het contact tussen naam 1 en Rabobank tot stand heeft gebracht. Door mee te werken om deze frauduleuze constructie op te zetten heeft verdachte een huis kunnen verkopen aan mededader naam 1. Daarnaast heeft verdachte een arbeidscontract in zijn bedrijfsadministratie opgenomen betreffende medeverdachte naam 4 terwijl zij nooit heeft gewerkt voor het bedrijf en het ook nooit de bedoeling is geweest dat zij voor dit bedrijf zou gaan werken. Verdachte heeft hiermee een schijnconstructie in het leven gehouden die ertoe diende een rechtvaardiging te bieden voor maandelijkse betalingen van bedrijf naar de bankrekening van naam 4. In de loop van tijd is onder de titel van “salaris” een bedrag van ruim € 85.000 gestort. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde requisitoir.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte geen handtekening heeft gezet op de vals opgemaakte werkgeversverklaringen en dat verdachte niet degene is geweest die de verklaringen heeft opgesteld. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard niet te hebben geweten van de valse werkgeversverklaringen en loonstroken. Aan de belastende verklaring van getuige naam 2 dient weinig waarde te worden gehecht omdat zij is ontslagen bij bedrijf. Haar verklaring is daarmee onbetrouwbaar geworden. Ook getuige naam 3 had een eigen belang bij het afleggen van zijn belastende verklaring. Er moet daarom meer belang worden gehecht aan de verklaring van verdachte. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ook kan naar de mening van de raadsman niet bewezen worden dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het tot stand komen van de hypotheek of dat hij belang had bij het verstrekken van deze hypotheek. Juridisch gezien is het overhandigen van een document, in dit geval een werkgeversverklaring, onvoldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken. Ook daarom kan medeplegen van oplichting van Rabobank niet worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het enkele feit dat medeverdachte naam 4 minder uren heeft gewerkt dan zij volgens haar contract zou moeten doen, niet maakt dat er sprake is van een valselijk opgemaakt arbeidscontract.
Er kan niet worden aangetoond dat wat er in dat contract staat, niet juist is of dat er van tevoren is bedacht dat naam 4 het werk niet zou gaan verrichten. Er zijn getuigen die verklaren dat naam 4 wel gewerkt heeft en daarnaast zijn alle premies gewoon afgedragen. Er is geen sprake van een strafbaar feit en daarom dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en 2
Aan medeverdachte naam 1 is op 6 september 2005 een hypothecaire lening verstrekt door Rabobank. Uit de door naam 1 aan Rabobank gegeven documenten, te weten twee werkgeversverklaringen en vijf loonstroken betreffende de maanden januari 2005 tot en met mei 2005, bleek dat hij werkzaam zou zijn bij bedrijf als commercieel directeur. Uit onderzoek van de politie naar medeverdachte naam 1 blijkt dat deze naam 1 nooit werkzaam is geweest bij bedrijf en nooit salaris heeft ontvangen en dat zowel de twee werkgeversverklaringen als de vijf loonstroken valselijk zijn opgemaakt.
Naam 1 verklaart daar bij de politie over dat het voor hem niet mogelijk was om een hypotheek te krijgen in verband met zijn werk in een coffeeshop en dat hij daarom bij het bedrijf van verdachte is komen werken. Het verkrijgen van een hypotheek was daarna geen probleem meer.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte wist van de valselijk opgemaakte documenten en of hij als medepleger kan worden aangemerkt van zowel het opstellen van deze documenten als het gebruiken daarvan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte was in de ten laste gelegde periode de eigenaar en manager van bedrijf. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat naam 1 nooit bij bedrijf heeft gewerkt, dat hij niet wist van de valselijk opgemaakte documenten en dat hij niet degene is geweest die de werkgeversverklaringen heeft gemaakt of daartoe opdracht heeft gegeven.
Tegenover deze ontkennende verklaring van verdachte staan de verklaringen van de getuigen naam 2 en naam 3. Naam 2, die zich in de ten laste gelegde periode onder meer heeft bezig gehouden met personeelszaken voor bedrijf, heeft verklaard dat naam 1 nooit bij het bedrijf heeft gewerkt en dat zij beide werkgeversverklaringen heeft opgemaakt op verzoek van verdachte. Getuige naam 3 die op het moment van de hypotheekaanvraag werkzaam was bij de Rabobank in Harderwijk, heeft verklaard dat hij niet beter wist dan dat naam 1 een werknemer was van verdachte aangezien verdachte dat tegen hem had gezegd en dat verdachte de persoon is geweest die aan naam 3 heeft gevraagd om aan naam 1 een hypotheek te verstrekken. Na dit verzoek van verdachte heeft naam 3 aan naam 5, werkzaam bij Rabobank, gevraagd om de hypotheek ook daadwerkelijk te verstrekken aan naam 1.
Dat de getuigen naam 2 en naam 3 een eigen belang zouden hebben bij het afleggen van een belastende verklaring tegen verdachte en dat deze verklaringen daarom onbetrouwbaar zouden zijn is niet aannemelijk geworden. Immers, ieder aanknopingspunt voor of onderbouwing van deze stelling van de raadsman ontbreekt.
Nu de verklaringen van deze twee getuigen elkaar bevestigen, hecht de rechtbank daaraan wel geloof en aan de verklaring van de verdachte niet Gelet op inhoud van de verklaringen van de getuigen kan het niet anders dan dat verdachte betrokken is geweest bij het fictief in dienst nemen van naam 1, het opmaken van de werkgeversverklaringen en bij het gebruik daarvan bij het aanvragen van de hypotheek. Die betrokkenheid was zo nauw en verdachte heeft daarbij zo zeer samengewerkt met medeverdachte naam 1, dat gesproken kan worden van medeplegen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat, anders dan de raadsman heeft betoogd, verdachte wel degelijk een belang had bij het gebruik van de valselijk opgemaakte stukken. Immers, zonder de verkrijging door naam 1 van een hypotheek, zou de verkoop van de woning door verdachte aan naam 1, geen doorgang hebben gehad.
De slotsom is dat de rechtbank zowel het onder 1 primair, als het onder 2 ten laste gelegde bewezen acht.
Feit 3
De rechtbank leidt uit het dossier af dat naam 4 niet daadwerkelijk als rayonleidster voor bedrijf heeft gewerkt. In de eerste plaats heeft geen van de ondervraagde medewerkers van het bedrijf naam 4 ooit zien werken. Getuigen naam 6 en naam 7 hebben verklaard dat zij de enige twee rayonleiders binnen het bedrijf zijn. Naam 6 heeft nog nooit van naam 4 gehoord. Uit het dossier blijkt verder dat naam 4 al vanaf 1 januari 2010 salaris ontving van bedrijf, terwijl de arbeidsovereenkomst pas op 1 mei 2010 zou zijn ingegaan. Van de voorgangers van bedrijf (bedrijf en bedrijf) ontving zij zelfs al vanaf juli 2008 betalingen onder de titel “salaris”. Verder zijn er bij de fiscus wel salarisbetalingen bekend, maar de bedragen ervan kloppen niet met die op de bankrekeningafschriften. Uit dit alles concludeert de rechtbank dat in werkelijkheid van een arbeidsverhouding geen sprake was en, dus, dat de arbeidsovereenkomst en de verlenging daarvan vals zijn.
Uit verschillende verklaringen kan worden afgeleid dat verdachte feitelijk de baas was bij bedrijf. Zo verklaren de boekhouder naam 8 en werkneemster naam 9 dat verdachte de baas is. De zoon van verdachte geeft, wanneer hij hiernaar gevraagd wordt, aan dat hij denkt dat zijn vader naam 4 heeft aangenomen en naam 4 zelf geeft aan dat verdachte haar baas is. Overigens heeft verdachte ter zitting zelf verklaard dat naam 4 op aangeven van hem in dienst is getreden. Ten slotte was verdachte aanwezig op het moment dat de politie een doorzoeking deed bij bedrijf waarbij hij precies wist aan te wijzen waar het personeelsdossier van naam 4 te vinden was. Uit dit alles volgt dat verdachte wist van het valse arbeidscontract met naam 4, dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de valse documenten in de bedrijfsadministratie van bedrijf en dat hij erover kon beschikken wat er met deze contracten gebeurde. Hoewel verdachte niet degene is geweest die de contracten namens het bedrijf heeft ondertekend, heeft hij ze wel als leidinggevende van het bedrijf voorhanden gehad.
Bewezenverklaring
- Feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift
- Feit 2: medeplegen van oplichting
- Feit 3: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Strafoplegging
Geldboete van € 32.000.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is. De getuigen die gehoord zijn in deze zaak en een bijdrage hebben geleverd aan de strafbare feiten zijn niet vervolgd. Daarnaast hebben de ten laste gelegde feiten lang geleden plaatsgevonden en worden in soortgelijke gevallen van hypotheekfraude geen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Juist in dit geval, waarbij er, bij een eventuele bewezenverklaring, slechts sprake is van een enkel geval van hypotheekfraude, moet aansluiting worden gezocht bij een andere strafmodaliteit. Ook moet rekening gehouden worden met het overschrijden van de redelijke termijn van berechting. Verdachte heeft zes jaar lang in onzekerheid geleefd wat er met zijn zaak zou gebeuren. Daar hoort een compensatie tegenover te staan want de vertraging is niet aan de verdediging te wijten.
Lees hier de volledige uitspraak.