Havenmedewerker wordt veroordeeld voor het beschikbaar stellen van een pas, zodat anderen zich toegang konden verschaffen tot een Rotterdams haventerrein om cocaïne uit containers te halen
/Rechtbank Rotterdam 31 maart 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:2415 De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne in Nederland door een groep personen die zich bezig hield met het uithalen van cocaïne uit containers die via de Rotterdamse haven ons land waren binnengekomen en op het haventerreinen stonden om verder te worden vervoerd. De verdachte was werkzaam in de haven en had daardoor toegang tot het ECT terrein. Hij heeft zijn toegangspas tegen betaling meerdere keren uitgeleend aan iemand, waarvan hij wist dat die hem beschikbaar zou stellen aan een organisatie die containers leeghaalde op haventerrein waar hij werkte. Tevens heeft hij voor hem toegangspassen van andere medewerkers geregeld en informatie verstrekt over de plaats waar bepaalde containers stonden.
Uit het dossier is gebleken dat het gebruik van toegangspassen van havenmedewerkers om daarmee op het terrein te komen, een belangrijke schakel was in het systeem dat door deze organisatie was uitgedacht. Door aan hen zijn pas ter beschikking te stellen heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de grootschalige internationale handel in verdovende middelen.
Feiten
In de nacht van 20 op 21 maart 2013 krijgen medewerkers van de douane de melding dat drie mannen over het hek bij de ECT Home Terminal zijn geklommen om het terrein te verlaten. Uit onderzoek blijkt dat de verdachte medeverdachte 3 degene is geweest die de mannen op het terrein heeft afgezet. Als medeverdachte 3 op 22 maart 2013 opnieuw onder verdachte omstandigheden op de ECT Terminal wordt waargenomen, vervolgens blijkt dat zijn toegangspasjes al sinds 12 maart 2013 zijn geblokkeerd en hem toen was meegedeeld dat hij niet meer welkom is op het ECT-terrein, wordt hij onder de tap gezet en wordt een onderzoek gestart onder de naam “Hozen”.
Dan blijkt dat medeverdachte 3 veelvuldig contact heeft met de verdachte medeverdachte 4 en op basis van de inhoud van hun gesprekken rijst bij de politie het vermoeden dat beiden zijn betrokken bij het uithalen van verdovende middelen uit containers op het haventerrein. Als vervolgens ook medeverdachte 4 onder de tap wordt gezet, blijkt dat die op zijn beurt veelvuldig contact onderhoudt met Hamdi medeverdachte 2.
Tegelijk met het onderzoek “Hozen”, loopt sinds 19 juli 2012 onder de naam “Duck” nog een ander onderzoek naar de in- en doorvoer van verdovende middelen in de Rotterdamse haven, waarin ook de naam van Hamdi medeverdachte 2 naar voren komt.
In dit onderzoek is onder meer vertrouwelijke communicatie opgenomen in café De Ketel te Rotterdam. In een daar op 11 april 2013 gevoerd gesprek, vertelt medeverdachte 2 dat hij een hoop kosten heeft gemaakt, dat hij aan een chauffeur tienduizend heeft gegeven en voor een auto geld heeft uitgegeven. Hij vertelt verder dat hij het pasje al sinds gisterenavond heeft gepakt.
Op de vraag wat voor pasje dat is, antwoordt medeverdachte 2 dat het een pasje is om binnen te komen. Normaal regelde hij het voor vijfduizend, maar nu betaalde hij vijftienduizend.
medeverdachte 2 zegt in dit gesprek verder dat hij een goed systeem heeft gevonden en het daarmee gaat proberen. Hij legt uit wat het systeem inhoudt: Ze gaan naar binnen, halen het werk uit en leggen het op de grond neer. Ondertussen staat de vrachtwagenchauffeur klaar, die heeft een papiertje in handen en moet daar een container ophalen. Het containernummer is ook bekend, hij lokaliseert het containernummer, doet het open, laadt het werk erin en doet het zegel erop. De vrachtwagen pakt het op en checkt het uit. De chauffeur is van hem, is op de hoogte en iedereen weet ervan. Je kunt een persoon bij de chauffeur neerzetten.
Het gesprek vervolgt over een schip dat is binnengekomen, maar nog niet kon worden gelost.
Medeverdachte 2 zegt daarop dat het aan die kant heel druk is, dat daar een kleine jongen is, douane laat ze stoppen, de chauffeur moet uit de wagen, hij vraagt om in de cabine te mogen kijken en via een zijweg gaat die kleine weg. Die heeft zegel en alles voor zich. De zegels en de achterkant controleren zij niet. Zij controleren alleen de cabine en daar zit een vriend van hem die zegt dat hij meerijdt.
Vervolgens zegt medeverdachte 2 tegen een andere gespreksdeelnemer dat hij – als diegene dat gisterenavond vroeg had gezegd – wat had kunnen regelen. Normaal zou nu een auto gereed staan. Het beste is een gestolen auto. Je haalt het kenteken eraf, doet er een ander op en klaar is kees. Dus als de politie achter je rijdt, zien ze pas als ze om de papieren vragen, dat het een gestolen auto is.
Op de vraag of medeverdachte 2 ook betaalt als de klus niet doorgaat, antwoordt hij bevestigend. Verder vertelt hij dat hij om zijn zaak zeker te stellen twee pasjes heeft geregeld en als extra nog een vrachtwagen erbij.
Na zijn aanhouding heeft medeverdachte 4 tegenover de politie een verklaring afgelegd, waarin hij bevestigt dat de gesprekken, die hij met medeverdachte 3 en medeverdachte 2 heeft gevoerd, betrekking hadden op de invoer van cocaïne. medeverdachte 2 had hem in café Riva benaderd en tegen hem gezegd dat hij 20.000 tot 30.000 kon verdienen als hij een chauffeur zou regelen. Die chauffeur moest kijken of hij een transport had van containers, zodat hij mensen mee het haventerrein op kon nemen. medeverdachte 4 was daarvoor bij medeverdachte 3 uitgekomen. Hij noemt hem Afros.
Naast medeverdachte 2 had medeverdachte 4 contact met een Turkse jongen uit Amsterdam die Ree werd genoemd en een andere bredere jongen, waarvan hij denkt dat dat een Tunesiër was. Als hem door de politie foto’s worden getoond wijst hij Recep medeverdachte 5 aan als degene die door hem Ree wordt genoemd en Mohamed medeverdachte 1 als degene die hij de bokser of de Tunesiër noemt. Hij zegt te hebben gehoord dat diegene ook wel Algie wordt genoemd. Die drie werkten als een team samen.
Medeverdachte 4 verklaart dat hij een briefje van hen kreeg, dat hij dat aan medeverdachte 3 moest geven, die hem op zijn beurt een nummer doorgaf dat hij weer aan Ree of Algie doorgaf. Ze wilden liever een ‘droge’ container en geen ‘koude’. Dat had te maken met de plaats waar die containers stonden. Hij begreep op enig moment dat ze ook drugs in een container van medeverdachte 3 wilden zetten, zodat die daar mee naar buiten kon rijden. Zowel hij als medeverdachte 3 zouden voor hun werkzaamheden worden betaald.
Verdachte, die indertijd in de haven werkte, heeft tegenover de politie verklaard dat hij in een café door Mehmet medeverdachte 6 is benaderd met de vraag of hij bij APM werkte, want dan zou hij mooi werk voor hem hebben.
Medeverdachte 6 had hem uitgelegd dat het ging om een organisatie die zich bezig hield met het plunderen van containers met waardevolle spullen. Ze zouden dan de pas van verdachte gebruiken om het terrein op te gaan, ergens mensen neerzetten, de container leeghalen en dan weer vertrekken. medeverdachte 6 zou hem bellen zodra hij de pas nodig had. verdachte kreeg vooraf € 500 en zou naderhand goed worden betaald. Hij heeft zijn pas meermalen uitgeleend en als hij het in een telefoongesprek over bioskoopkaartjes heeft, bedoelt hij pasjes. medeverdachte 6 heeft hem ook gevraagd om voor pasjes van collega’s te zorgen.
Uit het vorenstaande in samenhang met de inhoud van de tapgesprekken leidt de rechtbank af dat medeverdachte 2 leiding gaf aan een team dat zich bezig hield met het uithalen van cocaïne uit containers die via de haven op terreinen in Rotterdam terecht kwamen. Om met een auto het terrein te kunnen betreden werd o.a. gebruik gemaakt van pasjes van havenmedewerkers. De uithalers werden tussen de containers waar de cocaïne in verstopt zat afgezet, probeerden de cocaïne te pakken en die van het terrein mee te nemen. Een tweede methode die onderzocht werd is het laten overplaatsen door de uithalers van de cocaïne in een andere container, die vervolgens door een “eigen” chauffeur in een regulier transport van het haventerrein kon worden gereden.
Vrijspraak feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 3
Standpunt officier van justitie
Uit het dossier is gebleken dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de verlengde invoer van 302 kilo cocaïne op 30 juni 2013.
Beoordeling
Zoals hierna wordt overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de rol van de verdachte hoofdzakelijk is geweest het beschikbaar stellen van zijn toegangspas en het proberen te regelen van andere toegangspassen. Dit en de beperkte omvang van de informatie die hij aan slechts één persoon heeft gegeven, is onvoldoende om te komen tot de bewezenverklaring van een nauwe en bewuste samenwerking met de groep rond medeverdachte 2 bij van de (verlengde) invoer van de cocaïne.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat voor een bewezenverklaring is vereist dat men het opzet heeft om het invoeren, vervoeren, afleveren etc. van harddrugs voor te bereiden of te bevorderen.
In de beleving van de verdachte ging het echter om het stelen van elektronica. Van opzet op voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet is dan ook geen sprake.
Beoordeling rechtbank
Vast staat dat de verdachte zijn pas ter beschikking heeft gesteld zodat anderen daar vrijelijk gebruik van konden maken en zich daarmee toegang konden verschaffen tot het ECT terrein. Uit het dossier blijkt dat die pas is gebruikt ten behoeve van de voorbereiding van de (verlengde) invoer van cocaïne door de groep rond medeverdachte 2.
De verdachte onderhield contact met medeverdachte 6, die hem verteld had dat hij deel uitmaakte van een organisatie die containers plunderde. De verdachte stelde hem zijn eigen pas ter beschikking, besprak met hem dat hij daarnaast nog een paar andere passen had kunnen regelen, waar lege containers stonden en waarschuwde hem dat er op 26 juni 2013 veel politie reed.
Door zijn pas tegen betaling beschikbaar te stellen aan mensen die daarmee onbevoegd het haventerrein konden betreden heeft de verdachte, wat er ook zij van zijn verweer dat hij dacht dat het om het stelen van elektronica ging, welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn pas gebruikt zou worden bij het verder vervoeren van cocaïne en daarmee heeft hij daar in ieder geval het voorwaardelijk opzet op gehad. Daarbij geldt dat havenmedewerkers van de Rotterdamse haven bij uitstek op de hoogte zijn van het feit dat er regelmatig partijen cocaïne de Rotterdamse haven in worden gesmokkeld en dat ten behoeve daarvan veel vraag is naar passen van medewerkers om zich toegang tot het haventerrein te verschaffen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen.
Bewezenverklaring
Feiten 2 en 4: tezamen en in vereniging met anderen een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van art. 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 22 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.