HvJ EU verduidelijkt de strekking van de voorwaarde van dubbele strafbaarheid in het kader van een EAB
/HvJ EU 14 juli 2022, C-168/21 (KL.)
Dubbele strafbaarheid houdt in dat een gedraging zowel in de uitvaardigende lidstaat van een EAB als in de uitvoerende lidstaat een strafbaar feit oplevert. Perfecte overeenstemming tussen de bestandsdelen van het strafbare feit in beide lidstaten is echter niet vereist. De rechterlijke autoriteiten van de uitvoerende lidstaat hoeven niet na te gaan of de schending van het door het recht van de uitvaardigende lidstaat beschermde rechtsbelang ook naar het recht van de uitvoerende lidstaat een bestandsdeel van het strafbare feit vormt. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Franse rechter.
Achtergrond
In het EU-recht kan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid worden gedefinieerd als het feit dat een gedraging zowel in de verzoekende staat (of uitvaardigende lidstaat) als in de aangezochte staat (of uitvoerende lidstaat) een strafbaar feit oplevert. In bepaalde gevallen kan de overlevering van de persoon die wordt gezocht op grond van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) afhankelijk worden gesteld van de naleving van deze voorwaarde van dubbele strafbaarheid (artikel 2, lid 4 van het Kaderbesluit EAB).
In deze zaak is door de Italiaanse rechterlijke autoriteiten een EAB uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een veroordeling die met name betrekking heeft op één strafbaar feit (‘vernieling en plundering’), waarbij verschillende feiten als één en dezelfde strafbare handeling worden bestraft.
De hoogste Franse rechter in burgerlijke en strafzaken vraagt aan het EU-Hof of de rechterlijke instanties van een uitvoerende lidstaat (in deze zaak Frankrijk) kunnen weigeren dit EAB ten uitvoer te leggen in het licht van de voorwaarde van dubbele strafbaarheid (artikel 2, lid 4 en artikel 4, aanhef en punt 1 van het Kaderbesluit EAB). In die context merkt de Franse rechter op dat de bestandsdelen van het strafbare feit in de twee betrokken lidstaten (Italië en Frankrijk) verschillen, en dat sommige van de onder dat strafbare feit vallende feiten niet strafbaar zijn in de uitvoerende lidstaat. Het EU-Hof wordt daarom verzocht de strekking van de voorwaarde van dubbele strafbaarheid, te verduidelijken.
Hof
Het EU-Hof oordeelt dat, om te bepalen of aan de voorwaarden van dubbele strafbaarheid van het feit is voldaan, het noodzakelijk en voldoende is dat de feiten die tot de uitvaardiging van het EAB hebben geleid, ook naar het recht van de uitvoerende lidstaat een strafbaar feit vormen. Het is niet vereist dat de strafbare feiten in de twee betrokken lidstaten identiek zijn. Er dient ook geen perfecte overeenstemming tussen de bestandsdelen van het strafbare feit te bestaan.
Een uitlegging van de voorwaarde van dubbele strafbaarheid in de zin dat er een perfecte overeenstemming moet bestaan tussen de bestandsdelen van het strafbare feit, zou volgens het EU-Hof de doeltreffendheid van de overleveringsprocedure ondermijnen. Gezien de minimale Europese harmonisatie op het gebied van het strafrecht zou een dergelijke perfecte overeenstemming voor een groot aantal strafbare feiten waarschijnlijk ontbreken. Een dergelijke uitlegging zou daarom de situaties waarin aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid van het feit kan worden voldaan, aanzienlijk beperken.
Verder oordeelt het EU-Hof dat in het kader van de toepassing van de voorwaarde van dubbele strafbaarheid van het feit niet kan worden vereist dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit nagaat of de schending van het door het recht van de uitvaardigende lidstaat beschermde rechtsbelang ook naar het recht van de uitvoerende lidstaat een bestandsdeel van het strafbare feit vormt. In die context is het irrelevant dat de feiten die tot de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel hebben geleid, in de uitvaardigende lidstaat onder een strafbaar feit vallen dat vereist dat deze feiten een door het recht van deze lidstaat beschermd rechtsbelang kunnen schaden, zoals in casu de verstoring van de openbare orde, terwijl dit element in het recht van de uitvoerende lidstaat niet vereist is om dezelfde feiten strafbaar te kunnen stellen.
Tenslotte oordeelt het EU-Hof dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid van het feit is voldaan wanneer het EAB wordt uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, ook al is die straf in de uitvaardigende lidstaat opgelegd wegens het begaan door de gezochte persoon van één strafbaar feit dat bestaat uit verschillende feiten waarvan slechts één onderdeel in de uitvoerende lidstaat een strafbaar feit oplevert. De rechterlijke autoriteiten van de uitvoerende lidstaat mogen in een dergelijke situatie niet weigeren om het EAB ten uitvoer te leggen.
Lees hier de volledige uitspraak.