Hypotheekfraude: beroep op schending ondervragingsrecht & onbetrouwbaarheid getuigenverklaringen
/Rechtbank Rotterdam 15 mei 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3679
De verdachte heeft samen met medeverdachten een frauduleuze constructie opgetuigd, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van valse arbeidsovereenkomsten en werkgeversstukken, die door de medeverdachte werden aangeleverd. Deze valse stukken zijn door de verdachte gebruikt om in totaal 6 hypotheekbanken te bewegen tot het verstrekken van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van 6 panden. Bovendien hebben de hypotheekbanken voor ieder pand gelden uitgekeerd voor een bouwdepot. Deze feiten leveren steeds oplichting op, deels in vereniging gepleegd.
De hypothecaire leningen die op basis van de valse stukken zijn verstrekt, werden door drie kopers gebruikt om elk twee panden te kopen. Deze kopers werden allen benaderd door de verdachte, die als tussenpersoon optrad. De kopers beschikten in werkelijkheid niet over voldoende inkomen om de hypotheeklasten te kunnen dragen, laat staan voor twee panden. De zes aangekochte panden zijn uiteindelijk executoriaal verkocht, waarbij de opbrengst ver is achtergebleven bij de verstrekte hypothecaire geldleningen. De verbouwingen die met de gelden uit de bouwdepots moesten plaatsvinden, zijn nooit gerealiseerd terwijl de gelden uit de bouwdepots grotendeels zijn weggesluisd richting de verdachte. De hypotheekbanken hebben hierdoor grote schade geleden terwijl ook de kopers tot de dag van vandaag worden geconfronteerd met hoge (rest)schulden.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
Ad feit 1: De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de medeverdachten naam medeverdachte 1, naam medeverdachte 2 en naam medeverdachte 3 onbetrouwbaar zijn en niet kunnen niet worden gebruikt voor het bewijs. Ten aanzien van de verklaringen van naam medeverdachte 2 geldt bovendien dat het gebruik van deze verklaringen in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdediging heeft haar ondervragingsrecht niet kunnen uitoefenen omdat naam medeverdachte 2 zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De verklaring van de medeverdachte naam medeverdachte 4 biedt geen duidelijk bewijs dat sprake was van een gefingeerd dienstverband. Dit betekent dat niet is vast te stellen dat daadwerkelijk in strijd met de waarheid de stukken zijn ingediend ter verkrijging van hypothecaire geldleningen.
Ook als de rechtbank de laatste verklaring van naam medeverdachte 1 wel volgt, blijkt daaruit niet meer dan dat naam verdachte wist van een gefingeerd dienstverband. Ook in dat geval was de rol van de verdachte van onvoldoende gewicht om te spreken van een bewuste en nauwe samenwerking.
Ad feit 2: De verdediging betoogt dat de verklaringen van de betrokken aannemers onbetrouwbaar zijn en niet als bewijs kunnen dienen. Ditzelfde geldt voor de verklaringen van naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2, waarbij ten aanzien van de verklaringen van naam medeverdachte 2 ook hier geldt dat het gebruik ervan in strijd is met het bepaalde in artikel 6 EVRM. Uit de verklaring van naam medeverdachte 4 volgt niet dat de verdachte wist van valse verbouwingsplannen en facturen en dat hij op voorhand wist dat de verbouwingswerkzaamheden niet zouden worden uitgevoerd. Voorts is niet gebleken dat de verdachte de stukken zelf bij de banken heeft ingediend ter uitbetaling van de bouwdepots.
Beoordeling rechtbank
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Naam medeverdachte 3, naam medeverdachte 2 en naam medeverdachte 4 hebben in de periode 2005/2006 elk 2 appartementen gekocht van naam medeverdachte 1, de (feitelijk) eigenaar van deze appartementen. De verdachte trad bij al deze transacties als makelaar op namens zowel de kopers als de verkoper. Het passeren van de akte van levering en de hypotheekakte van de telkens twee appartementen vond steeds bij twee verschillende notarissen plaats, telkens in een tussenliggend tijdsbestek van circa een uur. De verdachte was met de kopers bij de notaris aanwezig en bracht de kopers van de ene notaris naar de volgende.
De kopers hebben niet aan hun financiële verplichtingen richting de hypotheeknemers (de banken) voldaan. De appartementen zijn uiteindelijk allemaal executoriaal verkocht voor bedragen die (aanzienlijk) onder de eerdere aankoopprijs lagen.
Voor iedere hypotheekaanvraag werd telkens een werkgeversverklaring, een arbeidscontract en een loonafrekening overgelegd, die was opgesteld namens de werkgever naam bedrijf 1. Geen van de kopers heeft daadwerkelijk bij naam bedrijf 1. gewerkt. Er is steeds over enkele maanden loon betaald, waarna de loonbetalingen zijn gestopt. Naam medeverdachte 1 was in die periode werkzaam als boekhouder bij naam bedrijf 1.
Bij de financiering van de zes appartementen is steeds door de banken geld ter beschikking gesteld in de vorm van een bouwdepot. Ten aanzien van elk appartement zijn er verbouwingsplannen en facturen ter zake van verbouwingen bij de banken ingediend. Er hebben uiteindelijk (nagenoeg) geen verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden. Het geld uit de bouwdepots is opgenomen en is niet meer teruggeboekt.
Geen schending van artikel 6 EVRM
Namens de verdachte is bepleit dat artikel 6 EVRM wordt geschonden als een veroordeling van de verdachte in belangrijke mate wordt gebaseerd op de verklaringen van de medeverdachte naam medeverdachte 2 zoals hij deze bij de politie heeft afgelegd. De verdediging is immers niet in de gelegenheid geweest deze getuige te bevragen, aangezien deze getuige zich bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Bovendien is er volgens de verdediging niet voldoende steunbewijs voorhanden.
In het licht van de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van een getuige in een geval als de onderhavige eerst dan niet in strijd met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM, indien de onmogelijkheid deze getuige te ondervragen op andere wijze voldoende is gecompenseerd of de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist. De rechtbank verwijst in dit verband naar onder meer de uitspraak van het EHRM van 10 juli 2012, (naam 1 tegen Nederland, ECLI:NL:XX:2012:BX3071LJN BX3071) en de uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX5539).
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet in de beperking van het ondervragingsrecht is gecompenseerd. De vraag die vervolgens voorligt, is of de betrokkenheid van de verdachte ten aanzien van de aan hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, zodat de verklaringen van naam medeverdachte 2 toch voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Zowel de medeverdachte naam medeverdachte 3 als naam medeverdachte 4 verklaren ten aanzien van beide feiten op essentiële punten in vergelijkbare zin als naam medeverdachte 2 over de werkwijze van de verdachte. Deze verklaringen met betrekking tot het eerste feit vinden bovendien onder meer steun in de verklaring die de medeverdachte naam medeverdachte 1 als getuige ter zitting heeft afgelegd. De verklaringen met betrekking tot het tweede feit vinden onder meer steun in de verklaringen van de betrokken aannemers.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel - zoals hieronder nader zal worden gemotiveerd - dat deze verklaringen van de medeverdachten en van de aannemers betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank acht deze verklaringen zodanig specifiek dat deze de belastende verklaringen van naam medeverdachte 2 in reële mate ondersteunen zodat de verklaringen van naam medeverdachte 2 kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Feit 1
Betrouwbaarheid laatste verklaring naam medeverdachte 1 heeft ter zitting, gehoord als getuige in de zaak van verdachte, een uitgebreide verklaring afgelegd waarbij hij onder meer het volgende heeft verklaard: naam medeverdachte 1 sprak met de verdachte af dat hij zijn appartementen mocht verkopen als hij een goede verkoopprijs kon realiseren. De verdachte vroeg op enig moment aan naam medeverdachte 1 of het een probleem was als de koper, naam medeverdachte 3, twee woningen tegelijkertijd zou kopen. De verdachte gaf daarbij aan dat het de bedoeling was dat de koper in het ene huis zou gaan wonen en het andere zou gaan verhuren. Door de opbrengst van de huur zou de koper beide hypotheken kunnen betalen. Vervolgens bleek dat de koper, naam medeverdachte 3, geen hypotheek kon krijgen. Naam medeverdachte 1 verklaart dat hij en de verdachte toen op het idee kwamen om een dienstverband aan de koper te geven. Het loon zou worden verrekend met de commissie van de verdachte. De verdachte heeft de benodigde gegevens van de koper aan naam medeverdachte 1 verstrekt, die op zijn beurt het administratieve gedeelte heeft geregeld. De arbeidsovereenkomst is getekend door de medeverdachte naam medeverdachte 5 en meegegeven aan de verdachte. Later bleek de verdachte nog andere kopers te hebben die ook twee huizen wilden kopen. Bij die twee andere kopers is het eigenlijk op dezelfde manier gelopen, aldus nog steeds naam medeverdachte 1.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dit onderdeel van de verklaring van naam medeverdachte 1. Dat naam medeverdachte 1 eerder anderszins heeft verklaard, doet aan dit oordeel niet af. In zijn eerdere verklaringen heeft naam medeverdachte 1 zijn eigen rol gebagatelliseerd. Ter zitting wilde naam medeverdachte 1, zo verklaarde hij, schoon schip maken. In de onderhavige verklaring dicht naam medeverdachte 1 ook zichzelf een belangrijke rol toe in de oplichting. Het gegeven dat hij zichzelf niet spaart maar juist belast, vormt een belangrijke basis voor de (intrinsieke) betrouwbaarheid van zijn verklaring. Daarnaast wordt zijn verklaring met betrekking tot de rol van de verdachte op belangrijke onderdelen bevestigd door de hierna genoemde andere bewijsmiddelen waardoor deze verklaring aan betrouwbaarheid wint. Deze verklaring zal derhalve voor het bewijs worden gebruikt.
Betrouwbaarheid verklaringen naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2
De verdediging heeft uiteengezet dat de verklaringen van naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2 onbetrouwbaar zijn omdat hun verklaringen wisselen en zij zichzelf op diverse punten tegenspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank stemmen de verklaringen van naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2 echter op essentiële onderdelen overeen. Zo verklaart naam medeverdachte 2 dat de verdachte zei dat hij het wel kon regelen dat naam medeverdachte 2 twee panden op zijn naam kon nemen. De verdachte zou alles voor hem regelen. Bij de tweede afspraak, bij café naam horecagelegenheid 1, had de verdachte een arbeidsovereenkomst meegenomen van naam bedrijf 1. De verdachte gaf aan dat naam medeverdachte 2 daar op de loonlijst zou komen. Dat was om de huizen te krijgen. Hij zou daar niet gaan werken, aldus naam medeverdachte 2. naam medeverdachte 2 verklaart dat verdachte hem vertelde dat wanneer de huizen eenmaal op naam van naam medeverdachte 2 zouden staan, hij van de loonlijst van naam bedrijf 1. zou worden afgehaald. De verdachte had de notarissen geregeld. De verdachte zei hem dat het allemaal binnen een uur moest gebeuren.
Ook naam medeverdachte 3 heeft verklaard dat, toen hij aangaf dat zijn inkomen ontoereikend was de verdachte zei dat hij het wel zou regelen. De verdachte regelde alle papieren. De verdachte heeft de werkgeversverklaring geregeld, aldus naam medeverdachte 3. De verdachte haalde naam medeverdachte 3 op bij naam coffeeshop en reed met hem naar de twee notarissen. De aankopen moesten heel snel gaan, zo vertelde de verdachte aan naam medeverdachte 3.
De afgelegde verklaringen zijn op voornoemde punten voldoende consistent en gedetailleerd en door de onderlinge overeenkomsten geloofwaardig. Bovendien worden zij ondersteund door de hiervoor besproken verklaring van naam medeverdachte 1 en de verklaringen van naam medeverdachte 4. Ook naam medeverdachte 4 heeft immers verklaard dat de verdachte alles regelde. Ze spraken af bij coffeeshop naam coffeeshop, dan ging naam medeverdachte 4 in de auto zitten en namen ze de papieren door. De verdachte wees aan wat naam medeverdachte 4 moest tekenen. De verdachte zei dat het geen probleem was dat naam medeverdachte 4 geen baan had, hij zou het regelen. De verdachte zei dat hij twee huizen kon kopen, dat hij een huis kon verhuren en van de huur beide huizen kon betalen. De verdachte regelde de hypotheek en de notaris. De verdachte reed met naam medeverdachte 4 van de ene notaris naar de volgende.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2 betrouwbaar moeten worden geacht en bruikbaar zijn voor het bewijs dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde oplichting heeft schuldig gemaakt. Het ter zake gevoerde verweer wordt verworpen.
Conclusie feit 1
Uit de verklaringen van de medeverdachten naam medeverdachte 1, naam medeverdachte 3, naam medeverdachte 2 en naam medeverdachte 4 volgt dat de verdachte de rol vervulde van spin in het web bij de aan hem ten laste gelegde oplichting. Hij zocht de kopers uit, hij bedacht de constructie dat de kopers twee appartementen zouden kopen, dat de aktes binnen een uur bij twee notarissen moest worden gepasseerd zodat niet kenbaar was dat een koper twee appartementen kocht en deze dus niet beide kon aankopen voor eigen bewoning. De verdachte bedacht met naam medeverdachte 1 de constructie dat er een arbeidsovereenkomst werd opgesteld door naam bedrijf 1. en dat enkele loonbetalingen zouden werden gedaan zodat de kopers in aanmerking kwamen voor een hypotheek. Uit de verklaringen van naam medeverdachte 1, de bankafschriften en ook uit de verklaring van de verdachte zelf blijkt bovendien dat hij met de verkoop van de appartementen aanzienlijk meer geld heeft verdiend dan de gebruikelijke makelaarscourtage.
De verdachte heeft zich in deze procedure beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft daarmee geen enkel aanknopingspunt geboden om het tegen hem belastende bewijs te ontzenuwen. De in het dossier gevoegde verklaringen die de verdachte wel heeft afgelegd, in de civiele procedure en in het afpersingsdossier tegen naam medeverdachte 3, bieden geen enkele steun voor enig mogelijk (overigens ook niet door de verdediging geopperd) alternatief scenario.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte de plannen heeft gemaakt voor de oplichting, (zeer) actief heeft bijgedragen aan de uitvoering van deze plannen en bovendien achteraf, toen de plannen succesvol ten uitvoer waren gebracht, royaal betaald is. De verdachte heeft hiermee een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de oplichting en heeft gehandeld in bewuste en nauwe samenwerking met zijn medeverdachten.
Bewezen is derhalve dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aan hem als feit 1 ten laste gelegde feit.
Ad feit 2
Betrouwbaarheid verklaringen aannemers
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de betrokken aannemers en van naam medeverdachte 2 en naam medeverdachte 3 niet betrouwbaar zijn en voorts dat de verklaringen van naam medeverdachte 4 relevantie missen. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De verschillende aannemers (naam aannemer 1, naam aannemer 2 en naam aannemer 3) hebben verklaard van de verdachte opdracht te hebben gekregen voor het uitvoeren van de verbouwingswerkzaamheden en geld te hebben ontvangen uit de bouwdepots. Uit hun verklaringen blijkt voorts dat de verdachte in alle - ten laste gelegde - gevallen vervolgens de werkzaamheden heeft geannuleerd. Tevens volgt uit de getuigenverklaringen dat zij allen het ontvangen geld - al dan niet na inhouding van een bepaald percentage en al dan niet deels in natura - aan de verdachte hebben (terug)betaald.
Dit ligt weliswaar iets anders bij het bouwdepot ter zake van het appartement aan straatnaam 1. De aannemer naam aannemer 4 heeft verklaard de opdracht te hebben ontvangen van de aannemer naam aannemer 2, die de opdracht vervolgens annuleerde en voorts dat hij het geld aan naam aannemer 2 heeft terugbetaald. Deze verklaring wordt ondersteund door de bankopname door naam aannemer 4 als ook door de verklaringen van de nieuwe kopers van het appartement over de slechte staat waarin het appartement verkeerde.
Dat de opdracht ook in dit geval afkomstig was van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt uit de verklaring van naam aannemer 2 ter zake, die aangeeft namens de verdachte als tussenpersoon te hebben gehandeld, in samenhang bezien met de gelijke handelswijze van de verdachte ten aanzien van de andere vijf bouwdepots.
De afgelegde verklaringen van de betrokken aannemers zijn op de essentiële punten aan elkaar gelijk en zijn op voornoemde punten consistent en gedetailleerd en door de onderlinge overeenkomsten geloofwaardig. Bovendien worden zij ondersteund door de diverse bankafschriften waaruit deze betalingen en terugbetalingen blijken, alsmede door de verklaringen van naam medeverdachte 3, naam medeverdachte 2 (welke beide verklaringen de rechtbank om na te noemen redenen betrouwbaar acht) en de verklaring van naam medeverdachte 4.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar moeten worden geacht en bruikbaar zijn voor het bewijs dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde oplichting heeft schuldig gemaakt.
Betrouwbaarheid verklaringen naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2
Zowel naam medeverdachte 3 als naam medeverdachte 2 verklaren dat er geen verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden in de door hen gekochte appartementen en dat zij geen opdracht hebben gegeven tot het verrichten van verbouwingswerkzaamheden. Tevens verklaren zij beide over de betrokkenheid van de verdachte bij de bouwdepots. Zo heeft naam medeverdachte 2 verklaard dat hij van de verdachte € 13.000,- cash heeft ontvangen uit het bouwdepot. Naam medeverdachte 3 geeft aan met de verdachte naar de bank te zijn gegaan voor het openen van een bankrekening voor het bouwdepot. Dat naam medeverdachte 3 geld heeft ontvangen uit de bouwdepots blijkt overigens uit zijn bankafschriften.
Naam medeverdachte 4 verklaart eveneens dat de werkzaamheden op de factuur van de betreffende aannemer ( naam aannemer 3 ), met uitzondering van het aanleggen van een vloer, niet zijn uitgevoerd. Tevens verklaart naam medeverdachte 4 dat de verdachte hem meermalen belde over betalingen die te maken hadden met het bouwdepot. Bedacht zij dat een bouwdepot niets van doen heeft met de gebruikelijke werkzaamheden van een makelaar.
De afgelegde verklaringen van naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2 in samenhang bezien met de verklaring van naam medeverdachte 4 en de aannemers, zijn consistent en gedetailleerd en door de onderlinge overeenkomsten geloofwaardig. De rechtbank acht derhalve ook de verklaringen van naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2 betrouwbaar en daarmee bruikbaar om tot bewijs van het onderhavige feit te dienen. Het ter zake gevoerde verweer wordt derhalve verworpen.
Conclusie feit 2
Op basis van de verklaringen van de aannemers en van naam medeverdachte 3, naam medeverdachte 2, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast de verdachte ook ten aanzien van deze oplichting een rol vervulde van (mede)pleger. De verdachte gaf opdracht aan de betrokken aannemers, zodat er facturen waren waaruit de bouwwerkzaamheden bleken. Deze facturen waren nodig om de banken te bewegen tot uitbetaling van de bouwdepots over te gaan. De verdachte zat de kopers achter de broek zodat de uitbetalingen uit de bouwdepots ook daadwerkelijk werden verricht. Het was de verdachte die vervolgens steeds de opdrachten bij de aannemers annuleerde en het was tevens de verdachte die het (grootste deel van het) geld opstreek dat uit de bouwdepots werd onttrokken.
De verdachte heeft hiermee een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan deze oplichting. Voor wat betreft de bouwdepots die betrekking hadden op de staatnaam huisnummer 1 en huisnummer 2, de straatnaam 2 huisnummer 3 en de straatnaam 3 huisnummer 4 heeft verdachte daarbij gehandeld in bewuste en nauwe samenwerking met zijn medeverdachten.
Bewezen is derhalve dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van het aan hem als feit 2 ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
- Feit 1 en feit 2A, telkens: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
- Feit 2B, telkens: oplichting.
Strafoplegging
- Taakstraf van 234 uur
Lees hier de volledige uitspraak.