Intrekken AOW-pensioen wegens detentie geen schending van artikel 1 Eerste Protocol
/De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 3 mei 2013 dat de intrekking van het AOW-pensioen leidt tot een inbreuk op het eigendomsrecht, maar niet tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
De door appellant aangevochten inbreuk op zijn eigendomsrecht is bij wet voorzien, nu deze inbreuk direct volgt uit toepassing van het dwingendrechtelijke artikel 8b van de AOW. Tot artikel 8b van de AOW per 1 juli 2009 in werking trad, werd er onderscheid gemaakt tussen aan de ene kant gedetineerden met een uitkering, die ingevolge de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden (Wsg) gedurende detentie wordt stopgezet, en aan de andere kant gedetineerden met een ouderdomspensioen op grond van de AOW. Tot dat moment voorzag de AOW namelijk niet in de beëindiging van ouderdomspensioenen gedurende detentie. Toepassing van de Wsg leidt volgens vaste rechtspraak in overwegende mate niet tot schending van artikel 1 van het Eerste Protocol.
De Raad herinnert in dit verband aan zijn uitvoerig gemotiveerde uitspraken van 18 juni 2004 (LJN AP4680), van 12 november 2004 (LJN AR6512), van 14 juli 2005 (LJN AT9595) en van 2 december 2005 (LJN AU7320). Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 8b van de AOW (Kamerstukken II, 31525, nr. 3) is af te leiden dat de wetgever ervoor heeft gekozen om het onderscheid tussen gedetineerden met een ouderdomspensioen en gedetineerden met andere sociale uitkeringen op te heffen, omdat het de bedoeling van de wetgever is dat voortaan geen enkele categorie gedetineerden gedurende detentie vermogen op kan bouwen dankzij uit de collectieve middelen bekostigde uitkeringen. De Raad acht dit een legitiem doel dat mede kan worden nagestreefd door toepassing van artikel 8b van de AOW. Er is dan ook geen grond om de toepassing van artikel 8b van de AOW in het kader van een toetsing aan het Eerste Protocol anders te beoordelen dan de toepassing van de Wsg. Met betrekking tot de stelling van appellant, dat hij recht heeft op een volledig ouderdomspensioen over de periode waarin hij gedetineerd was omdat hij zijn hele arbeidzame leven premies heeft betaald, merkt de Raad op dat de AOW is gebaseerd op een omslagstelsel. Met de premies voor de AOW die appellant gedurende zijn arbeidzame leven heeft betaald zijn derhalve ouderdomspensioenen bekostigd van verzekerden voor de AOW die de pensioengerechtigde leeftijd eerder hebben bereikt dan appellant.
Het ouderdomspensioen van appellant wordt bekostigd uit de premies voor de AOW die moeten worden opgebracht door de huidige generaties werkenden en uit andere collectieve middelen. Gelet op de beweegredenen van de wetgever en de ruime beoordelingsmarge die de Staat in deze toekomt, kan niet staande worden gehouden dat aan artikel 8b van de AOW een onevenwichtige afweging ten grondslag ligt tussen de gediende gemeenschapsbelangen en het ingeroepen fundamentele recht, dan wel dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen de gekozen middelen en het beoogde doel. Van feiten of omstandigheden die meebrengen dat toepassing van artikel 8b van de AOW voor appellant leidt tot een ‘individual and excessive burden’ is niet gebleken.