Jaarverslag Hoge Raad 2019

In deze onzekere en zorgelijke tijd van het coronavirus verschijnt het jaarverslag van de Hoge Raad. Terugblikken op het afgelopen jaar en het daarover publiekelijk verantwoording afleggen is een bij de Hoge Raad jaarlijks terugkerende gebeurtenis aan het begin van de maand april. 

Cijfers

De totale instroom van strafzaken was in 2019 3755 (2018: 4145). De uitstroom uitspraken bedroeg in 2019 4155 (2018: 4283). De uitstroom van de uitspraken in zaken met middelen was in 2019 2436 (2018: 2603). In 1124 zaken (2018: 1152) werd een conclusie, een juridisch advies, gemaakt door de advocaat-generaal.

Het totaal aantal inhoudelijk gemotiveerde uitspraken van de strafkamer was in 2019 629 (2018: 731). Dat is zo’n 26 procent van de zaken met middelen. Het totaal aantal zaken dat met artikel 80a Wet RO werd afgedaan bedroeg 1442 (2018: 1475); de afdoening met artikel 81 Wet RO vond in 365 zaken plaats (2018: 397).

Van het totaal aantal uitspraken in 2019 (4155) werd in 539 zaken het cassatieberoep verworpen, 187 zaken vernietigd en verwezen (of teruggewezen) naar een hof of rechtbank en 161 zaken vernietigd en door de Hoge Raad zelf afgedaan. Die laatste categorie betreft vooral zaken waarin alleen de overschrijding van de redelijke termijn tot vernietiging leidt. Op het totaal van het aantal zaken met middelen (2436) is 14,2 procent vernietigd.

Selectie arresten

De Hoge Raad heeft zich in 2019 gebogen over een groot aantal zaken waarin rechtsvragen speelden met grote maatschappelijke betekenis. Per rechtsgebied worden enkele arresten belicht die in 2019 van groot belang zijn geweest voor de rechtsontwikkeling. Deze arresten zijn wat meer in beschouwende en bespiegelende zin beschreven. Waarom is dit arrest van belang geweest voor de rechtsontwikkeling en wat betekent dit en welke juridische en maatschappelijke ontwikkelingen speelden op de achtergrond?

Overzichtsarrest vordering benadeelde partij

De aanleiding van dit overzichtsarrest was een zaak waarin een benadeelde partij vergoeding eiste van de schade die hij als verhuurder van een woning had geleden als gevolg van hennepteelt en diefstal van elektriciteit door de huurder van zijn woning. De Hoge Raad liet de toewijzing van de vordering in stand.

In het arrest bespreekt de Hoge Raad aan de hand van zijn eerdere rechtspraak ten behoeve van de rechtspraktijk enige aandachtspunten die bij de beoordeling van een vordering van een benadeelde partij een rol kunnen spelen. Daarbij gaat de Hoge Raad nader in op het begrip ‘rechtstreekse schade’, schade die voor vergoeding in aanmerking komt – waaronder vermogensschade, immateriële schade en ‘affectieschade’ en ‘verplaatste schade’  – en verder onder meer op de wettelijke rente, hoofdelijke aansprakelijkheid, proceskosten en de schadevergoedingsmaatregel.

Volgens artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Op die vordering is het materiële burgerlijk recht van toepassing. Deze eenvoudige en laagdrempelige procedure tot schadeloosstelling van de benadeelde partij kan de strafrechter voor complexe afwegingen stellen, terwijl hij daarnaast moet oordelen over de strafzaak zelf. Toch wil de Hoge Raad voorkomen dat de strafrechter vaker dan nodig gebruikmaakt van zijn bevoegdheid een benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij vindt dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Voor zover sprake moet zijn van ‘rechtstreekse schade’ is van belang dat tussen het bewezenver­klaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat. Wanneer dat het geval is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is de concreet geleden vermogensschade, maar in het arrest worden in vogelvlucht ook andere soorten materiële en immateriële schade genoemd, waarbij te denken is aan aantasting van de persoon (bijvoorbeeld door lichamelijk letsel of reputatieschade), psychische schade en shockschade. Van aantasting in de persoon is niet onmiddellijk sprake als inbreuk is gemaakt op enig grondrecht. De strafkamer van de Hoge Raad haalde in dat verband een arrest van de civiele kamer aan, HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376. Later oordeelde de strafkamer in HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465 dat de omstandigheid dat een gestolen voorwerp ook ‘emotionele waarde’ had, niet volstaat om te kunnen aannemen dat verlies van dit voorwerp aantasting in persoon oplevert.

Het arrest wijst verder op de inwerkingtreding op 1 januari 2019 van de wet waardoor ook de vergoeding van affectieschade mogelijk is voor bepaalde naasten van slachtoffers indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Verder kunnen derden zich vanaf dat moment voegen ter zake van de kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer hebben gemaakt, de zogenoemde ‘verplaatste schade’. Het gaat dan bijvoorbeeld om de reparatiekosten van een fiets, die de ouders voor hun rekening nemen na een ongeval van hun kind, en de kosten die ouders hebben gemaakt voor de medische behandeling en begeleiding van een misbruikt kind.

Met het arrest heeft de Hoge Raad een aantal hoofdlijnen geschetst. Het ligt in de rede dat met de sterkere positie van de benadeelde partij nog diverse andere, meer specifieke rechtsvragen zich voor zullen doen. Zo werd in HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:901 ingegaan op de verhouding tussen de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Zoals vaak gebeurt, was in één vonnis voor hetzelfde bedrag zowel de vordering benadeelde partij toegewezen als (mede met het oog op de daaraan te verbinden vervangende hechtenis) een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De Hoge Raad herinnert eraan dat een klacht over toewijzing van een vordering benadeelde partij, die niet ook expliciet over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag als de toegewezen vordering klaagt, geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dan heeft de verdachte immers geen voldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht, aangezien hij het bedrag dan toch moet betalen. Deze rechtspraak heeft echter, volgens dit arrest, geen betrekking op gevallen waarin de klacht over de toegewezen vordering de grond raakt waarop verschuldigdheid van het in de opgelegde schadevergoedings­maatregel begrepen schadebedrag is aangenomen.

Schermafbeelding 2020-04-08 om 16.07.07.png
Schermafbeelding 2020-04-08 om 16.07.36.png
,
Print Friendly and PDF ^