Kinderrechter verklaart OM niet-ontvankelijkheid i.v.m. overschrijding van de redelijke termijn
/Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 20 september 2016, parketnummer 16/659505-14 (niet gepubliceerd)
In onderhavige zaak heeft mr. C.C. Polat (Guarda Advocaten) een preliminair verweer gevoerd omdat er sprake zou zijn van schending van de redelijke termijn bij een minderjarige.
Achtergrond
De feiten dateren van 29 januari 2014 en 17 maart 2014.
Verdachte is op 28 april 2014 aangehouden. Verdachte is op 28 april 2014 (dezelfde dag) gehoord door de politie.
Standpunt OM
De OvJ kon zich hier niet in vinden en heeft daar dan ook uitgebreid op gereageerd. De OvJ gaf (terecht) aan dat de Hoge Raad in standaardarrest heeft aangegeven dat niet-ontvankelijkheid niet meer opgaat bij schending van de redelijke termijn. Er kan hooguit strafvermindering of oplegging van een voorwaardelijke straf, dan wel 9a Sr volgen.
Voorts zou er – in tegenstelling tot hetgeen door de verdediging aangehaald - wel een pedagogische werking zijn op het moment dat de zaak zou worden voortgezet. Nog apart of het tot een bewezenverklaring zou komen, zou de verdachte namelijk voelen wat het is om in aanraking te komen met justitie. Ook al is dit 29 maanden later. Dat de overheid het dossier heeft laten liggen moet hier niet aan af doen, aldus de OvJ.
Standpunt verdediging
Door de Hoge Raad is bij arrest van 3 oktober 2000 (NJ 20000, 721, ECLI:NL:HR:2000:AA 7309) bepaald bij minderjarigen een redelijke termijn geldt van voor een behandeling afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij meerderjarigen zijn dit 24 maanden. Het gaat in casu om een minderjarige.
Het is vaste jurisprudentie dat deze termijn aanvangt op het moment dat een verdachte worden gehoord. Dat is geweest op 28 april 2014.
Volgende week zijn wij al 29 maanden verder. Dat is een overschrijding van maar liefst 13 maanden.
Begin dit jaar stond de zaak gepland op 23 juni 2016. Maar dit is om onduidelijke redenen ingetrokken/verplaatst naar 20 september 2016. Het OM wilde de zaak aanvankelijk wel inplannen in augustus 2016, daar moet de verdediging eerlijk over zijn, maar toen kon verdachte niet. Zelfs als we augustus nemen komen we uit op 28 maanden. Bovendien kun je na zo een tijdsverloop verdachte niet tegenwerpen als hij toevallig op die datum net niet kan.
Er zijn geen omstandigheden die te wijten zijn aan de verdediging: bijvoorbeeld onderzoekswensen of aanhoudingsverzoeken waardoor verdachte zo lang op deze zaak heeft moeten wachten. Dat is een overweging waar veelal naar wordt gekeken.
Er zijn ook geen argumenten waarom de politie zo lang over deze zaak heeft gedaan. Het voorgeleidingsdossier van mei 2014 bevat grotendeels het einddossier. Op 2 juli 2014 is het definitieve einddossier ontvangen.
Een situatie minderjarige die 29 maanden moet wachten op zijn berechting –zonder een goed, of beter gezegd enig argument - is niet anders dan zeer kwalijk te noemen. Al die tijd hangt deze zaak als een zwaard van Damocles boven het hoofd van verdachte. Bovendien heft verdachte in het kader van een schorsing van de VH met strenge bijzondere voorwaarden thuis gezeten. Dus hij heeft (apart van of hij het wel of niet heeft gedaan) al moeten voelen wat het is om aangehouden te worden in het kader van het strafrecht
Van belang is ook artikel 3IVRK: belangen kind altijd de eerste overweging.
De vraag is wat voor consequentie er moet volgen. De Hoge Raad heeft al bepaald dat niet-ontvankelijkheid bij meerderjarigen niet opgaat. Ook feitenrechter lijken deze lijn te volgen. Waar de feitenrechter deze lijn niet volgen is een termijnoverschrijding bij minderjarigen. HR zegt geen N.O, ook bij minderjarigen. Wel bijvoorbeeld art. 9a Sr. Feitenrechters blijven het OM niet-ontvankelijk verklaren.
Niet alleen voor verdachte, ook voor de slachtoffers is het niet uit te leggen waarom een dergelijke zaak zo lang op zich laat wachten.
De enige passende sanctie is niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het gaat niet om een kleine overschrijding, maar om een overschrijding van 13 maanden. Later wel sprongcassatie waarbij HR herhaalt dat geen n.o. moet volgen, maar feitenrechter blijven doorgaan.
De verdediging heeft herhaald dat feitenrechters ondanks de arresten van de HR toch overgaan tot niet-ontvankelijkheidsverklaringen in zaken van minderjarigen. De jurisprudentie die in dat verband is gehaald is van na het belangrijkste standaardarrest van de HR uit 2008.
Het gaat om de volgende uitspraken:
- Rechtbank Amsterdam 20 september 2009 ECLI:NL:RBAMS:2012:BY3871
Officier van justitie in de vervolging van minderjarige verdachte van destijds 16 jaar wegens overschrijding van de redelijke termijn met 18 maanden.
- Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2013 ECLI:NL:RBAMS:2013:6633
Rechtbank gaat, in een zaak van ten tijde van het strafbare feit zes minderjarige verdachten, in tegen de door de Hoge Raad geformuleerde regel dat overschrijding van de redelijke termijn nooit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging leidt. Met de sanctie van niet-ontvankelijkheid zal, zo verwacht de rechtbank, het openbaar ministerie zaken tegen minderjarigen minder lang laten liggen. Niet alleen de minderjarige maar ook de samenleving is daarmee gebaat.
- Rechtbank Noord-Holland 16 juli 2015 ECLI:NL:RBNHO:2015:9991
Het OM is niet-ontvankelijk verklaard .Er is sprake van overschrijding van het redelijk termijn. Tussen de pleegdatum en de zittingsdatum is een dusdanige lange termijn dat er geen pedagogisch effect is bij de minderjarige bij een veroordeling. Door de lange termijn zijn de belangen van de minderjarige grovelijk veronachtzaamd en is verdachte in zijn belangen geschaad.
Met betrekking tot het pedagogisch karakter heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte (apart van wel/niet gedaan) al heeft moeten voelen wat het is om in aanraking te komen met politie. Hij is namelijk voorgeleid bij de RC, de VH is geschorst, maar met strenge bijzondere voorwaarden waar hij zich geruime tijd aan heeft moeten houden.
Voorts heeft de verdediging aangehaald dat 2 maanden na de voorgeleiding het einddossier al binnen was en dat sindsdien er niets nieuws was binnengekomen. Ook had de verdediging geen aanhoudingsverzoeken of onderzoekswensen geformuleerd.
De kinderrechter verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk. De KR vindt drie punten belangrijk:
- anders dan de OvJ en met de raadsman is de KR van oordeel dat de verdachte wel gevolgen heeft ondervonden van deze zaak, want de VH is geschorst geweest met strenge bijzondere voorwaarden etc. Ook heeft hij de nodige stappen in de tussentijd gemaakt;
- met de raadsman vindt de KR dat de zaak inderdaad te lang heeft geduurd en dat het in casu gaat om een minderjarige;
- de Hoge Raad heeft inderdaad aangegeven dat N.O. niet meer aan de orde is;
Conclusie is toch dat eerste twee punten zwaarder wegen dan het derde punt. OM niet ontvankelijk.
Nog niet bekend is of het OM in hoger beroep zal gaan.