Mededeling OvJ met voornemen om verdachte te vervolgen geldt niet als een daad van vervolging. Dat geldt evenmin voor een zienswijze op een verzoek ex artikel 182 Sv.
/Rechtbank Rotterdam 7 maart 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1800
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de pleitnota preliminaire verweren, aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Verjaring
Het recht tot strafvordering is komen te vervallen voor feit 1 (zowel voor het impliciet primair ten laste gelegde misdrijf als voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde overtreding) en voor de bij feit 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde overtreding.
Met betrekking tot de impliciet ten laste gelegde overtredingen geldt, dat het recht tot strafvordering ten aanzien van feit 1 en feit 2 in ieder geval respectievelijk op 30 oktober 2012 en 26 juli 2016 door verjaring is komen te vervallen. Het betreft overtredingen waarvoor een verjaringstermijn van drie jaren geldt, welke termijn aanvangt na de dag waarop de feiten zouden zijn gepleegd.
Ook het bij feit 1 impliciet primair ten laste gelegde misdrijf is verjaard en wel op 30 oktober 2015. Voor dat feit geldt een verjaringstermijn van zes jaren, aangezien dat feit bedreigd is met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Om die reden dient de officier van justitie voor deze feiten niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de verdediging.
Verbod van willekeur/gelijkheidsbeginsel
Door de verdediging is voorts aangevoerd dat voor het resterende deel van de tenlastelegging het volgende geldt. Het Openbaar Ministerie behoort in zijn strafvervolging (volledig) niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de strafrechtelijke vervolging van verdachte in strijd is met het beginselen van een goede procesorde en meer in het bijzonder met het verbod van willekeur, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Een vervolging van een natuurlijk persoon voor het feitelijk leiding geven aan een overtreding van artikel 17.2. Wet milieubeheer (Wm) komt niet vaak voor. In het bijzonder niet als de drijver van de inrichting (zijnde de normadressaat van de ten laste gelegde overtredingen) voor de overtredingen niet vervolgd wordt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen de zaak tegen naam verdachte rechtspersoon te seponeren. Gelet daarop is de beslissing verdachte we te vervolgen in strijd met de Aanwijzing handhaving milieurecht en met het gelijkheidsbeginsel..
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van verjaring ten aanzien van de overtredingen in de ten laste gelegde feiten 1 en 2. Ter zake daarvan is de officier van justitie niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de misdrijf variant in het ten laste gelegde feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat er een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft half maart 2014 besloten de thans gedagvaarde verdachten te vervolgen. Dit is bij brief van 14 maart 2014 kenbaar gemaakt aan de verdediging. Bij die brief is een concept-tenlastelegging verstrekt. Naar aanleiding daarvan heeft de verdediging onderzoekswensen ex artikel 182 Sv ingediend bij de rechter-commissaris. In april 2014 heeft de officier van justitie zijn zienswijze op dit verzoek kenbaar gemaakt aan de rechter-commissaris. Het instemmen van de officier van justitie met het verrichten van onderzoek door de rechter-commissaris dient, aldus de officier van justitie, als een daad van vervolging gezien te worden analoog aan het instellen van een vordering ex artikel 181 Sv. De verjaring is daarmee gestuit.
Ten aanzien van de beslissing om tot vervolging van verdachte over te gaan heeft de officier van justitie aangevoerd dat naam verdachte rechtspersoon reeds in andere zaken is vervolgd, In deze zaak is er sprake van een bijzondere rol van verdachte. In het kader van generale preventie is er voor vervolging van verdachte gekozen.
Het oordeel van de rechtbank
Het sturen van een brief door de officier van justitie met daarin de mededeling dat hij voornemens is om verdachte te vervolgen geldt niet als een daad van vervolging. Het bijvoegen van een concept-tenlastelegging maakt dat niet anders (HR 13 juli 2010, LJN BN1028).
Evenmin is als een daad van vervolging aan te merken de zienswijze van de officier van justitie op een verzoek ex artikel 182 Sv van de verdediging tot het verrichten van nader onderzoek door de rechter-commissaris. Voor analoge toepassing met het indienen van een vordering ex artikel 181 Sv is geen plaats. De eerste stuitingshandeling vond daarom plaats door het uitbrengen van de dagvaarding, eind augustus 2017. Voordien, op 30 oktober 2015, was het onder 1 ten laste gelegde feit verjaard.
Ook de overtredingsvarianten van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn verjaard omdat er in die gevallen sprake is van overtredingen die ingevolge artikel 70 lid 1, sub 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) verjaren na drie jaar. De overtredingsvariant van het onder 1 ten laste gelegde is verjaard op 30 oktober 2012 en die van het onder 2 ten laste gelegde op 26 juli 2016.
Dit betekent dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en van de onder 2 ten laste gelegde overtredingsvariant niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
De afwegingen van de officier van justitie om tot vervolging van niet de rechtspersoon maar één van haar managers te besluiten zijn niet van dien aard dat geen redelijk denkend officier van justitie tot deze beslissing zou zijn gekomen. naam verdachte rechtspersoon was kort voordien wegens andere milieuovertredingen strafrechtelijk vervolgd en had zware straffen opgelegd gekregen, terwijl in de visie van de officier van justitie in deze zaak de manager opzettelijk de hier gepleegde overtreding onder de pet had gehouden. Van strijd met de aanwijzing is geen sprake en de beslissing getuigt niet van willekeur.
De rechtbank stelt voor het overige vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Feit 2 primair ten laste gelegde
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2. Verdachte heeft, nadat hem het incident was gebleken, slechts intern, maar niet extern actie ondernomen, hoewel dat van hem als managing director van een bedrijf dat begin 2009 door de toezichthoudende autoriteiten als achterblijver is aangemerkt op het gebied van veiligheid- en milieuperformance had moeten worden verwacht. Er is daarom minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet op het niet nakomen door de vennootschap van de meldingsplicht van artikel 17.2 lid 2 van de Wet Milieubeheer zodat verdachte leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
De verdediging bestrijdt dit en bepleit vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt het ervoor dat de melding als bedoeld in genoemde wetsbepaling is uitgebleven, gelet op de op pagina 130 van het dossier opgenomen brief. Daaruit leidt de rechtbank af dat de bevoegde autoriteiten op geen enkele wijze, dus ook niet door een melding als bedoeld in artikel 17.2 lid 2 van de Wet Milieubeheer op de hoogte waren gesteld van het voorval.
De rechtbank heeft in het dossier, daaronder begrepen het door de rechter-commissaris verrichte onderzoek, niets aangetroffen waaruit blijkt dat onderzoek is gedaan naar de vraag of een melding in de zin van lid 2 van artikel 17.2 Wet Milieubeheer inderdaad niet is gedaan en, zo dat het geval is geweest, wie binnen het bedrijf naam verdachte rechtspersoon daarvoor de verantwoordelijkheid droegen en welke redenen of oorzaken kunnen worden aangewezen voor het uitblijven van de melding. Opvallend is daarbij dat zelfs aan verdachte niets over dit specifieke onderwerp is gevraagd.
Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank niet kan vaststellen, aangenomen dat de melding is uitgebleven, of de vennootschap dit opzettelijk heeft nagelaten. Evenmin kan worden vastgesteld welke rol verdachte, die binnen het bedrijf verantwoordelijk was voor onder meer compliance, daarbij heeft gespeeld.
Dat betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van de misdrijfvariant van het ten laste gelegde.
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat de overtredingsvariant van het ten laste gelegde is verjaard.
Lees hier de volledige uitspraak.