Meerdere oplichtingsfeiten en pogingen daartoe, verwerping gevoerde bewijs(middel)verweren, deels vrijspraak

Rechtbank Noord-Holland 24 maart 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:2736

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de oplichting van een heer op leeftijd, genaamd slachtoffer 1, en hem met misbruik van diens goedgelovigheid en hulpvaardigheid in vrij korte tijd forse geldbedragen en een auto afhandig gemaakt. Hiermee heeft verdachte het vertrouwen dat slachtoffer 1 in zijn omgeving heeft gesteld ernstig ondermijnd. Verdachtes handelen is enkel gericht geweest op zijn eigen geldelijk gewin, zonder zich enige rekenschap te geven van de gevolgen en de impact van zijn gedrag op een ander.

Daarnaast heeft verdachte verschillende taxichauffeurs opgelicht en andere gepoogd op te lichten door middel van een truc met het wisselen van geld dat hij voor een taxirit zou betalen, waarbij hij deze chauffeurs een pakket of bol met ‘nepdrugs’ toonde en deze veelal in of bij de auto achterliet op het moment dat hij zei het geld voor hen op te halen. Hiermee heeft verdachte aanzienlijke geldbedragen van een aantal van deze chauffeurs afgetroggeld en hen op zeer onaangename wijze in hun dagelijkse werk getroffen. Bij dergelijke feiten past in beginsel een vrijheidsbenemende straf van niet geringe duur. Het moet immers voor verdachte duidelijk zijn dat anderen door dit soort gedrag op grove wijze worden benadeeld.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 februari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld, onder meer wegens soortgelijke feiten.

Bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de door deskundige M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, opgemaakte rapportage van 27 december 2013. Daarin wordt gerapporteerd dat bij betrokkene tijdens het plegen van het tenlastegelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van cocaïne en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking.

De combinatie van de gebrekkige zelfredzaamheid en de middelenproblematiek heeft naar de mening van de deskundige meegespeeld in zijn afwegingen om tot het ten laste gelegde te komen. Op grond van het onderzoek wordt derhalve een duidelijk verband aanwezig geacht tussen de ziekelijke stoornis en het ten laste gelegde en door de deskundige wordt geadviseerd om verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.

Gelet op de bevindingen van de deskundige is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.

Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van J.S. Hoogland, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Palier d.d. 17 januari 2014 en de aanvullingen daarop van 7 maart 2014.

Daarin wordt geconcludeerd dat verdachte er al jaren niet in slaagt om te komen tot een voldoende mate van stabiliteit in zijn leven. Er is sprake van een vicieuze cirkel, hetgeen blijkt uit het gebruik van verdovende middelen, gokproblemen en het plegen van (vermogens)delicten. De verslavingsproblematiek en financiële problemen hebben een directe relatie met het besluit om bewust over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. De kans op recidive en onttrekking aan voorwaarden is zeer hoog.

Op 6 januari 2014 heeft GGZ reclassering Palier kennis genomen van bovengenoemd deskundigenrapport van M.G.H. Willigenburg. Het advies is dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen en richtlijnen die hem door GGZ reclassering Palier worden geboden. Daarnaast dient hij verplicht mee te werken aan onderzoek, behandeling en begeleiding in een nog nader te bepalen klinische zetting. Tevens dient hij mee te werken aan plaatsing in een beschermde of begeleide woonvorm indien dit door de GGZ reclassering Palier en/of de behandelaar ten tijde van het toezicht wordt geïndiceerd. Verdachte heeft aanvankelijk aangegeven mee te willen werken aan een verblijf in een kliniek, gevolgd door een periode van begeleid wonen. Sinds verdachtes voorlopige hechtenis is geschorst op 18 februari 2014 heeft verdachte evenwel aangegeven niet meer te willen meewerken aan een dergelijk traject.

Op grond van al het vorenstaande acht de rechtbank, alles afwegende, een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden. Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen acht dan waarop de eis van de officier van justitie is gebaseerd en met inachtneming van de verminderde toerekenbaarheid, ziet de rechtbank met name in de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de schaal waarop verdachte deze schade berokkenende feiten heeft gepleegd alsmede het financiële motief dat aan deze feiten telkens ten grondslag heeft gelegen, aanleiding om een hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^