Minimega-zaak: Veroordeling eigenaar administratiekantoor wegens opzettelijk onjuist doen van aangifte van omzetbelasting en witwassen
/Een 50-jarige eigenaar van een administratiekantoor is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een geldboete van 16.500 euro voor het opzettelijk onjuist doen van aangifte van omzetbelasting en voor witwassen. Het kantoor heeft gedurende enige jaren in totaal 84 onjuiste aangiften gedaan waarbij telkens een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting werd opgegeven. In totaal heeft de belastingdienst daardoor aan diverse bedrijven bijna één miljoen euro betaald. In werkelijkheid hadden de betrokken bedrijven nauwelijks of geen bedrijfsactiviteiten en waren de facturen waarop de betaalde BTW stond vermeld vervalst of was er in het geheel geen administratie.
De belastingdienst heeft geconstateerd dat de verdachte aangiften weliswaar waren ingediend met gebruikmaking van naam en wachtwoord van de bedrijven zelf, maar dat deze steeds afkomstig waren van het IP-adres van het administratiekantoor van verdachte. Vervolgens heeft nader onderzoek door de FIOD plaatsgevonden.
Vijf medeverdachten waren bestuurders van de (fake)-bedrijven die de belasting terugvroegen. Een van hen is met regelmaat alleen of met de hoofdverdachte in het casino geweest en dan werd daar ook steeds geld van de rekening van een van de fake-bedrijven opgenomen. Hij is veroordeeld voor zowel de belastingfraude als witwassen.
Drie medeverdachten waren katvanger; zij zijn vrijgesproken van het medeplegen van de belastingfraude maar wel veroordeeld tot werkstraffen en voorwaardelijke vrijheidsstraffen voor witwassen. Een vijfde bestuurder is geheel vrijgesproken.
Rechtbank Amsterdam 16 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8792
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk bij de Belastingdienst voorziene aangiften onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (feit 1) en medeplegen van witwassen van een geldbedrag afkomstig uit het doen van deze onjuiste belastingaangiften (feit 2).
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de startinformatie uit het aanvangsproces-verbaal onvoldoende betrouwbaar is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat in het aanvangsproces-verbaal ten onrechte is geverbaliseerd dat de ingediende onjuiste aangiften voor de omzetbelasting zijn gedaan vanuit het IP-adres van administratiekantoor 1A B.V. nu deze informatie pas bekend is geworden naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek. De verdenking van verdachte was gebaseerd op informatie van de Belastingdienst Rotterdam, te weten dat verdachte in verband werd gebracht met pinopnames in het casino. Daarbij zijn opsporingshandelingen verricht, maar een daartoe strekkende vordering ontbrak op dat moment. Dit is later hersteld door de gegevens betreffende verdachte opnieuw bij het casino op te vragen. De mogelijkheid tot toetsing van de rechtmatigheid van de start van het onderzoek is ondermijnd door de wijze waarop door opsporingsambtenaren in het aanvangsproces-verbaal is geverbaliseerd.
Door deze onrechtmatigheden en schendingen is een ernstige inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Als gevolg hiervan moet overeenkomstig het bepaalde in artikel 359a Sv de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte, dan wel moeten de resultaten van het onderzoek dat is gebaseerd op het aanvangsproces-verbaal van het bewijs worden uitgesloten, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft betoogd dat het proces verbaal een correcte weergave bevat van de informatie die tot de verdenking heeft geleid, zodat er geen grond is de officier van justitie niet ontvankelijk te achten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in geval vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van een verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De vraag die in de onderhavige zaak thans voorligt, is of de door de raadsman genoemde onrechtmatigheden en schendingen van beginselen van een behoorlijke procesorde zich hebben voorgedaan en zo ja, of deze onrechtmatigheden en schendingen moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie of bewijsuitsluiting. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het aanvangsproces-verbaal blijkt dat de Belastingdienst, met behulp van de aan die dienst toekomende controlebevoegdheden, een onderzoek is gestart naar het advieskantoor administratiekantoor 1A B.V. Aanleiding daartoe waren controles bij verschillende bedrijven als gevolg van de door hen ingediende negatieve aangiften voor de omzetbelasting. Belastinginspecteur Van Dooren heeft over het onderzoek naar administratiekantoor 1A B.V. verklaard dat de bij de Belastingdienst beschikbare bestanden van voornoemde bedrijven zijn geraadpleegd en dat toen is opgevallen dat de negatieve aangiften omzetbelasting via het IP-adres van administratiekantoor 1A B.V. waren verzonden. Ook uit de verklaring van belastinginspecteur, inhoudende dat de bestanden betreffende het IP-adres met nummer IP-adres beschikbaar zijn gesteld aan de FIOD, concludeert de rechtbank dat de Belastingdienst kennelijk via haar eigen computersystemen het IP-adres van de ingediende aangiften heeft kunnen koppelen aan (het IP-adres van) administratiekantoor 1A B.V.
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de negatieve belastingaangiften van het bedrijf 1 B.V. onderzoek verricht naar de bankrekening van voornoemd bedrijf, waarbij was opgevallen dat meerdere pinopnames bij casino’s hadden plaatsgevonden, aldus belastinginspecteur. Nader onderzoek heeft toen uitgewezen dat verdachte een bezoek heeft gebracht aan de desbetreffende casino’s op de data van de pinopnames.
Al het voorgaande is door de Belastingdienst aangemeld voor beoordeling in het selectie-overleg, waarna het onderzoek is overgedragen aan de FIOD.
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de Belastingdienst was er sprake van een redelijk vermoeden dat administratiekantoor 1A B.V. zich schuldig zou maken aan een strafbaar feit en is door de FIOD een aanvang gemaakt met het strafrechtelijk onderzoek. Dat het openbaar ministerie met toepassing van een bijzondere opsporingsbevoegdheid naderhand nogmaals heeft vastgesteld dat het onderwerpelijke IP-adres toebehoort aan het bedrijfspand van administratiekantoor 1A B.V., doet niet af aan voornoemde bevindingen van de Belastingdienst. Voorts is gebleken dat de pinopnames in de casino’s niet de aanleiding zijn geweest voor de start van het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stelling van de raadsman dat het aanvangsproces-verbaal een onjuiste voorstelling van zaken bevat dient te worden verworpen.
Gelet op al het vorenstaande constateert de rechtbank dat er in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van onrechtmatigheden of schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit leidt ertoe dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Ook kunnen de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek meewerken tot het bewijs.
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De Belastingdienst heeft tussen 2009 en 2011 controles uitgevoerd bij de bedrijven bedrijf 2 B.V., bedrijf 1 B.V., Uitzendbureau 1 B.V., bedrijf 3 B.V. en de eenmanszaak medeverdachte 1. Aanleiding hiervoor waren de door voornoemde bedrijven ingediende negatieve aangiften voor de omzetbelasting. Uit de controles kwam naar voren dat door deze ondernemingen geen of te weinig omzetbelasting werd aangegeven. Bovendien werd bij geen enkele onderneming een sluitende administratie aangetroffen op grond waarvan de omzet deugdelijk kon worden aangetoond. In de ingediende aangiften voor de omzetbelasting is dan ook telkens een te hoog en fictief bedrag aan voorbelasting vermeld. Omdat op de ingediende aangiften voor de omzetbelasting de voorbelasting per saldo hoger was dan de verschuldigde omzetbelasting, heeft de desbetreffende onderneming hierdoor het verschil van de Belastingdienst terug ontvangen. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat de aangiften voor de omzetbelastingen ten name van voornoemde ondernemingen onjuist zijn ingediend.
Niet in geschil is dat de in de tenlastelegging opgenomen aangiften voor de omzetbelasting onjuist zijn en dat de eventueel facturen die ten grondslag liggen aan deze aangiften, zijn vervalst en/of valselijk zijn opgemaakt.
Mede naar aanleiding van de door de officier van justitie ter terechtzitting ingenomen standpunten, ziet de rechtbank zich voor de volgende vragen gesteld:
- Had verdachte een rol bij het indienen van de onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en zo ja, welke?
- Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen?
Feit 1
Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat de 84 ingediende aangiften voor de omzetbelasting zijn verstuurd vanaf het IP-adres. Dit IP-adres behoort bij het adres 2 te Amsterdam, alwaar het bedrijf administratiekantoor 1A B.V. is gevestigd. Administratiekantoor 1A B.V. heeft per 12 maart 2008 de bedrijfsactiviteiten van de moedermaatschappij administratiekantoor 1B B.V. overgenomen. Vanaf 30 december 2011 staat administratiekantoor 1A B.V. onder de handelsnaam administratiekantoor 1A B.V. bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. Tijdens de doorzoeking van het bedrijfspand zijn op de server contactgegevens van personen aangetroffen die ten tijde van het tenlastegelegde bestuurder of enig aandeelhouder waren van de in de tenlastelegging genoemde bedrijven. Deze contactgegevens bevatten onder meer gebruikersnamen en wachtwoorden waarmee vermoedelijk kon worden ingelogd op de site van de Belastingdienst. Ook is op de computer van verdachte een e-mailbericht aangetroffen, dat verdachte op 30 mei 2008 heeft verstuurd naar zijn collega medeverdachte 2. Hij schrijft haar: “is geregeld” in antwoord op een e-mailbericht van medeverdachte 2 waarin zij schrijft: “ bedrijf 2 B.V., bedrijf 1 B.V. & bedrijf 4 B.V. geen OB ingediend”. Nu verdachte desgevraagd ter terechtzitting hierover geen verklaring heeft willen afleggen waaruit iets anders kan worden afgeleid, leidt de rechtbank uit dit bericht af dat verdachte hetzij die aangiften zelf heeft gedaan, hetzij daartoe instructies heeft gegeven en ervoor heeft zorggedragen dat die aangiften werden ingediend, waarbij hem in beide gevallen de onjuistheid van die aangiften duidelijk moest zijn. In het bedrijfspand zijn meer aanwijzingen gevonden van betrokkenheid bij de onderhavige feiten. Zo is blanco briefpapier aangetroffen van de bedrijven Uitzendbureau 1 B.V., bedrijf 2 B.V., bedrijf 1 B.V. en bedrijf 3 B.V. (een eenmanszaak van medeverdachte 1. Een aantal van de in de administratie van bedrijf 4 B.V. aangetroffen valse facturen is gemaakt op hetzelfde briefpapier als het blanco briefpapier dat bij administratiekantoor 1A B.V. is aangetroffen. Het was de Belastingdienst bovendien opgevallen dat de boekhouding van de genoemde bedrijven niet of slechts ten dele voor controle beschikbaar was, dat de activiteiten van de bedrijven voor zover die activiteiten al bestonden, na aankondiging van een boekenonderzoek, werden stilgelegd en er vervolgens geen aangiften, of alleen nog maar nihilaangiften werden gedaan. Betrokkenen namen ook geen contact op met de Belastingdienst om navraag te doen naar het uitblijven van de gevraagde teruggaven omzetbelasting.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de bewezenverklaring van feit 1 uit van de in de tenlastelegging genoemde aangiften voor de omzetbelasting. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat de eerste ingediende onjuiste aangifte dateert van 26 februari 2007. Op 24 juli 2009 is de laatste onjuiste aangifte omzetbelasting ingediend. De aangiften zijn ingediend ten name van verschillende bedrijven.
De rol van verdachte binnen administratiekantoor 1A B.V.
Verdachte geeft sinds 2004 leiding aan administratiekantoor 1A B.V. en heeft de verantwoordelijkheid voor het bedrijf. Door voormalige werknemers van administratiekantoor 1A B.V. wordt de rol van verdachte omschreven als “de baas”, “de oprichter” of “de directeur” van administratiekantoor 1A B.V.
Medeplegen
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat de rechtspersoon administratiekantoor 1A B.V. de onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend bij de Belastingdienst. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie de onjuiste aangiften feitelijk heeft ingediend, is aannemelijk dat dit door verdachte, al dan niet in samenwerking met andere personen die werkzaam waren bij administratiekantoor 1A B.V., is gedaan. Verdachte heeft ter terechtzitting ook geen verklaring willen geven over de gang van zaken binnen administratiekantoor 1A B.V. met betrekking tot het indienen van aangiften. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte hebben geweten van de strafbare gedragingen, de dagelijkse leiding over administratiekantoor 1A B.V. was immers alleen in handen van verdachte.
De werkwijze waarbij onderling moest worden afgestemd om alle vereiste gegevens voor de aangiftes te verkrijgen, kenmerkt zich door een bewuste en nauwe samenwerking. Verdachte heeft daarbij in het samenwerkingsverband als leidinggevende van het accountantskantoor een essentiële rol gespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is voorafgaand, tijdens en na afloop van de in de tenlastelegging ingediende aangiften sprake geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, zijn mededader(s) en de rechtspersonen, gericht op de planning en uitvoering van het feit, dat is voldaan aan de voorwaarden voor de strafbare vorm van samenwerking die als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
Conclusie
De rechtbank komt op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, tot het oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst heeft ingediend. Het resultaat hiervan is dat de aangiften sloten op te hoge terug te vragen bedragen, met het doel om de Belastingdienst te bewegen tot het ten onrechte uitkeren van belastinggeld. Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat deze onjuiste belastingaangiften ertoe hebben gestrekt dat te weinig belasting werd geheven in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Door de Belastingdienst is berekend dat zij door de aangiften een fiscaal nadeel heeft geleden van € 999.951.
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 2
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan witwassen, dan wel schuldwitwassen, van geldbedragen van in totaal € 93.350,- die contant zijn opgenomen van de bankrekening van bedrijf 1 B.V. .
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden (inclusief de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 met betrekking tot de criminele herkomst van de gelden).
Naar aanleiding van de ingediende onjuiste aangiften omzetbelasting heeft de Belastingdienst in de periode van 4 januari 2008 tot en met 3 november 2009 een totaalbedrag van €444.132,- op de bankrekening van bedrijf 1 B.V. gestort.
Op verschillende tijdstippen in de periode van 15 januari 2009 tot en met 24 november 2009 is met de pinpas van bedrijf 1 B.V. voor een totaalbedrag van € 116.052,- aan contant geld opgenomen bij diverse vestigingen van het Holland Casino. Uit registratiegegevens van het Holland Casino blijkt dat de dagen dat met de pinpas van bedrijf 1 B.V. geld is opgenomen, overeenkomen met de dagen waarop medeverdachte 3 en verdachte, beiden tezamen, althans gelijktijdig, dan wel afzonderlijk van elkaar, een bezoek hebben gebracht aan het casino. Verdachte heeft in voornoemde periode zesentwintig bezoeken gebracht aan diverse vestigingen van het Holland Casino, waarbij is vastgesteld dat op diezelfde dagen voor een totaalbedrag van € 93.350,- aan contant geld is opgenomen van de bankrekening van bedrijf 1 B.V. Bij elf van deze bezoeken heeft medeverdachte 3 gelijktijdig hetzelfde casino bezocht. Wat daar ook van zij, vast staat dat voor een groot totaalbedrag geld is opgenomen van de bankrekening van bedrijf 1 B.V. op dagen dat verdachte, soms gelijktijdig met medeverdachte 3, in een vestiging van Holland casino aanwezig was.
Nadere overwegingen
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 overwogen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Dit strafbare feit heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst ten onrechte geldbedragen heeft gestort op de bankrekeningen van de in de tenlastelegging genoemde bedrijven, waaronder op de bankrekening van het bedrijf 1 B.V. Het ten onrechte uitgekeerde geldbedrag op de bankrekening van bedrijf 1 B.V. is daarom van eigen misdrijf afkomstig.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat er geldbedragen, variërend van € 1.000,- tot € 2.500,-, van de bankrekening van bedrijf 1 B.V. zijn opgenomen in diverse vestigingen van het Holland Casino. Uit de registratiegegevens van het Holland Casino volgt dat medeverdachte 3 en verdachte beiden tezamen, althans gelijktijdig, dan wel apart, een bezoek hebben gebracht aan de casino’s op de dagen dat de pinopnames hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder deze omstandigheden niet anders dan dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte 3 de geldbedragen heeft opgenomen. Aldus heeft verdachte samen met medeverdachte 3 aanzienlijke geldbedragen contant opgenomen in casino’s van een bankrekening waarop geld, dat afkomstig is uit misdrijf, is gestort.
In de kern betreft dit naar het oordeel van de rechtbank gelden die door verdachte op middellijke wijze uit eigen misdrijf zijn verkregen. Het betreft hier immers gelden die ten gevolge van de strafbare gedraging van verdachte op de bankrekening van bedrijf 1 B.V. zijn binnengekomen. Verdachte heeft deze gelden aldus tezamen en in vereniging met medeverdachte 3 voorhanden gehad, nu blijkt dat zij beiden de beschikking hadden over deze rekening. Vervolgens is een deel van de geldbedragen contant opgenomen door de beide verdachten, waarna het geld uit het zicht verdwenen is. Deze omzetting van giraal naar chartaal geld moet naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een handeling die erop is gericht ‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen’. Immers, door de omzetting is er sprake van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Inherent aan deze specifieke situatie is dat de kwalificatieuitsluitingsgrond niet van toepassing is (vgl. HR 25-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:702, r.o. 3.8.). Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan tezamen en in vereniging omzetten en gebruik maken van gelden die afkomstig zijn uit eigen misdrijf.
Conclusie
De rechtbank komt op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, tot het oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte medepleger is geweest van het witwassen van een geldbedrag. Het totaal door verdachte witgewassen geld bedraagt aldus € 93.350,-.
Bewezenverklaring
Feit 1 primair: medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
Feit 2: medeplegen van witwassen
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 24 maanden en een geldboete van € 16.500.
Lees hier de volledige uitspraak.
Zie ook:
- Rechtbank Amsterdam 16 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8792
- Rechtbank Amsterdam 16 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8793
- Rechtbank Amsterdam 16 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8794
- Rechtbank Amsterdam 16 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8797
- Rechtbank Amsterdam 16 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8798