Moeten de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel worden toegewezen in wettig Nederlands betaalmiddel of in de valuta die is gevorderd door de benadeelde partij?
/Parket bij de Hoge Raad 29 januari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:80
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren wegens “opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst” (feit 2) en “witwassen” (feit 3). Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van £ 120.000 in combinatie met de schadevergoedingsmaatregel tot hetzelfde bedrag.
Middel
Het vierde middel klaagt over (i) de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in Britse ponden en (ii) de oplegging van de daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregel die bestaat uit de verplichting om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer hetzelfde bedrag in Britse ponden te betalen.
Conclusie AG
Ter terechtzitting van het hof van 17 mei 2017 is blijkens de toen overgelegde pleitaantekeningen namens de benadeelde partij verzocht in navolging van de rechtbank bij de toewijzing van de vordering wegens materiële schade deze in Britse ponden uit te drukken. De raadsman van de verdachte heeft zich bij gelegenheid van pleidooi op het standpunt gesteld dat voor zover het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, de vordering van de benadeelde partij dient te worden beperkt tot terugbetaling van £ 120.000.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft het hof in zijn arrest overwogen dat “de benadeelde partij heeft aangetoond dat tot een bedrag van £ 120.000 materiële schade is geleden”. In een voetnoot heeft het hof daaraan het volgende toegevoegd:
“Met de rechtbank overweegt het hof dat het equivalent van £ 120.000,-- thans niet in euro's is vast te stellen, nu de berekening van de tegenwaarde samenhangt met een aantal onbekende factoren, waaronder de wisselkoers, de aan- en verkoopprijs.”
De rechtbank had in haar vonnis hieromtrent het volgende overwogen:
“Op dit moment is het equivalent van deze £ 120.000,00 echter niet in euro’s vast te stellen, omdat de berekening van de tegenwaarde samenhangt met een aantal voor de rechtbank onbekende factoren zoals: de aankoopprijs, de verkoopprijs, de wisselkoers en de financiële instantie waar wordt aangekocht of verkocht. Bovendien is onduidelijk wanneer het bedrag door de verdachte zal worden betaald en welke wisselkoers op dat moment geldend is.”
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van £ 120.000 en het bedrag daarmee uitgedrukt in Britse ponden. Dit laatste kennelijk niet zozeer omdat daarom namens de benadeelde partij was verzocht, maar omdat het hof met de rechtbank van oordeel was dat het equivalent van £ 120.000 op dat moment niet was vast te stellen, mede omdat de wisselkoers afhangt van het (nog in de toekomst liggende) moment van betaling.
Het middel klaagt om te beginnen dat het hof de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen in Britse ponden, maar geeft het belang van deze klacht niet aan waarvoor zeker aanleiding bestaat aangezien in hoger beroep namens de verdachte is bepleit dat bij een bewezenverklaring de vordering van de benadeelde partij dient te worden beperkt tot terugbetaling van £ 120.000, zijnde een bedrag in Britse ponden. De klacht mist in zoverre belang. De reden om deze klacht hierna desalniettemin kort te bespreken is gelegen in de omstandigheid dat de Hoge Raad, voor zover ik heb kunnen nagaan, zich over de onderliggende rechtsvraag (mag een vordering van de benadeelde partij worden toegewezen in een vreemde munteenheid?) niet eerder heeft uitgesproken. Alvorens tot bespreking hiervan over te gaan, bespreek ik eerst de tweede deelklacht die het middel behelst, te weten dat (ook) de schadevergoedingsmaatregel in Britse ponden en niet in euro’s is uitgedrukt, omdat de Hoge Raad zich hierover wel reeds heeft uitgesproken.
Het hof heeft niet alleen de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van £ 120.000, maar heeft daarnaast aan de verdachte de verplichting opgelegd om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, £ 120.000 te betalen ten behoeve van het slachtoffer A.
Met een beroep op in het bijzonder HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1454, wordt door de steller van het middel aangevoerd dat (ook) de schadevergoedingsmaatregel in euro’s moet worden uitgedrukt. Ook hierbij wordt het belang van de klacht niet aangegeven.
De Hoge Raad overwoog in het hiervoor bedoelde arrest van 13 juli 2010 het volgende:
“Aangenomen moet worden dat, gelijk het geval is ten aanzien van andere vermogenssancties, zoals de geldboete en de schadevergoedingsmaatregel, de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36e Sr moet worden uitgedrukt in wettig Nederlands betaalmiddel. Het te betalen bedrag moet dus in euro's luiden. Nu de hoogte van het te betalen bedrag voortvloeit uit het bedrag waarop het voordeel is geschat, zal laatstgenoemd bedrag eveneens in euro's moeten worden uitgedrukt. Dat ligt ook daarom voor de hand, omdat anders onvoldoende inzichtelijk zou kunnen worden of en zo ja in hoeverre de rechter van zijn matigingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Voorts dient de rechter die schatting alsmede de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting in een concreet bedrag uit te drukken. Omtrent de hoogte van dat bedrag zal bij de betrokkene en het Openbaar Ministerie als executerende instantie geen misverstand mogen bestaan. Daarom kan niet worden aanvaard dat het concrete bedrag eerst ten tijde van de executie zou moeten worden bepaald. Dat is alleen anders in het in art. 36e, vierde lid derde volzin, Sr thans, art. 36e, vijfde lid derde volzin, plv. AG genoemde, zich hier niet voordoende geval, dat de rechter ten aanzien van de schatting van het voordeel — en de vervolgens op te leggen betalingsverplichting — verwijst naar de bij openbare verkoop te behalen opbrengst.
Het voorgaande brengt mee dat de rechter ook in een geval als het onderhavige, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel mede wordt belichaamd in inbeslaggenomen geldbedragen die bestaan in oude en vreemde valuta, zowel het bedrag waarop het voordeel wordt geschat als de betalingsverplichting dient uit te drukken in euro's. Het Hof heeft dat miskend. De middelen klagen daarover terecht.”
De Hoge Raad heeft dus aangegeven dat de schadevergoedingsmaatregel – anders dan het hof in navolging van de rechtbank heeft gedaan – dient te worden uitgedrukt in wettig Nederlands betaalmiddel, de euro. Het hof heeft de bepaling van het equivalent van £ 120.000 evenwel niet mogelijk geacht en heeft zich daarbij kennelijk laten leiden door artikel 36f, tweede lid Sr, dat bepaalt dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, en artikel 6:124 BW, waarin is bepaald dat indien een vordering tot schadevergoeding wordt “voldaan in ander geld dan tot betaling waarvan zij strekt” de omrekening geschiedt “naar de koers van de dag waarop de betaling plaatsvindt”. Voor de feitenrechter valt het moment waarop de verdachte de vordering van de benadeelde partij zal voldoen en de alsdan geldende wisselkoers, niet te bepalen, zodat hij de vordering van de benadeelde partij niet aan de hand van het bepaalde in artikel 6:124 BW in euro’s kan vaststellen en daarmee ook niet het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel. In zoverre is er een zekere parallel met de onzekerheid over de bij (toekomstige) openbare verkoop te behalen opbrengst van goederen bij het vaststellen van de omvang van wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor deze laatste situatie heeft de wetgever in artikel 36e Sr voor de strafrechter een mogelijkheid geschapen om te verwijzen naar de bij openbare verkoop te behalen opbrengst. Een dergelijke uitzondering kent artikel36f Sr echter niet, zodat ervan uit moet worden gegaan dat de hoogte van de betalingsverplichting steeds concreet zal moeten worden vastgesteld.
In zijn hiervoor al genoemde arrest van 13 juli 2010 heeft de Hoge Raad overwogen dat bij de betrokkene en bij de executerende instantie geen misverstand zal mogen bestaan omtrent de hoogte van het te betalen bedrag en dat daarom niet kan worden “aanvaard dat het concrete bedrag eerst ten tijde van de executie zou moeten worden bepaald”. Het vaststellen van het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel in euro’s is overigens mede van belang voor het bepalen van de duur van de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie op grond van artikel 36f, achtste lid, jo de artikelen 24c en 77l Sr.
Het hof had het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel niet in Britse ponden, maar in euro’s dienen te bepalen. Daarover klaagt het middel op zich dus terecht. Op de vraag of hieraan enig gevolg moet worden verbonden, en zo ja welk, kom ik straks terug. Eerst zal ik nog de eerste deelklacht over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in Britse ponden bespreken, alsmede de vraag hoe de rechter de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel zou kunnen bepalen als de vordering van de benadeelde partij in een vreemde munteenheid is uitgedrukt.
De voegingsprocedure is een civiele procedure ingebed in het strafproces, waarlangs de benadeelde partij haar schade kan verhalen. Het schadebedrag wordt door de strafrechter berekend naar de krachtens het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geldende civiele criteria. Op grond van artikel 6:123 BW kan een slachtoffer vorderen dat een vordering die is “uitgedrukt in buitenlands geld … te zijner keuze in dat buitenlandse geld of in Nederlands geld” wordt betaald. Niet valt in te zien waarom deze bepaling niet op de vordering van de benadeelde partij van toepassing zou zijn, zoals door de steller van het middel wordt gesuggereerd. Ook Langemeijer gaat er in zijn studiepocket over het slachtoffer en het strafproces onder verwijzing naar artikel 6:123 BW vanuit dat het slachtoffer naar keuze betaling kan vorderen in de buitenlandse munteenheid of in euro’s. Een en ander neemt overigens weer niet weg dat de verdachte gelet op artikel 6:112 BW op zijn beurt het recht heeft om zijn schuld in Nederland in euro’s te betalen. Het hof had met het oog daarop kunnen bepalen dat bij betaling in euro’s het verschuldigde bedrag de tegenwaarde van £ 120.000 in euro’s zal zijn naar de koers van de dag van betaling door de verdachte. Het hof heeft dit achterwege gelaten, maar van een wens van de verdachte tot betaling in euro’s was ter terechtzitting in hoger beroep dan ook niet gebleken.
Nu het hof de vordering van de benadeelde partij heeft mogen toewijzen in Britse ponden, maar de schadevergoedingsmaatregel had dienen uit te drukken in euro’s, rijst nog de vraag naar welk moment de rechter de hoogte van het equivalent van £ 120.000 in euro’s had dienen te bepalen. Voor wat ik het ‘wisselmoment’ noem, bepleit Borgers in zijn noot bij het arrest van 13 juli 2010, dat betrekking had op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, aan te sluiten bij de wijze waarop in de rechtspraak de waarde van gestolen voorwerpen wordt bepaald. Dat is het moment van de voltooiing van het delict waaruit het voordeel voortkomt. In de onderhavige zaak gaat het echter om een andere situatie die ook vraagt om een ander wisselmoment. Er is nu sprake van een tot een bepaald bedrag in Britse ponden toegewezen vordering van de benadeelde partij naar aanleiding van schade die door het hof vooral in verband is gebracht met het onder 3 bewezenverklaarde witwassen. Het hof heeft onder 3 bewezen verklaard dat de verdachte in de periode van 29 april 2009 tot en met 31 mei 2009 gebruik heeft gemaakt van een geldbedrag van 120.000 Britse ponden, terwijl hij wist dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf. Als wisselmoment zou ik menen dat in het onderhavig geval de startdatum van de pleegperiode van het onder 3 bewezenverklaarde kan worden aangehouden, te weten 29 april 2009, de dag waarop blijkens het door het hof gebruikte bankafschrift van de verdachte (bewijsmiddel 3) het equivalent van £ 120.000 is bijgeschreven op de rekening van de verdachte en de verdachte feitelijk van het equivalent in euro’s gebruik kon gaan maken. Uit dit bankafschrift van de verdachte blijkt dat op 29 april 2009 naar aanleiding van een wereldbetaling van £ 120.000 door A (ik begrijp: A) een bedrag van € 133.264,49 op de bankrekening van de verdachte is bijgeschreven. Daarmee had het hof het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel (het equivalent van £ 120.000) eenvoudig kunnen bepalen op € 133.264,49.
Deze benadering kan overigens wel als nadeel hebben dat de benadeelde partij, wier vordering in een andere muntsoort is toegewezen, bij een koersverlaging van die muntsoort ná de aanvang van de pleegperiode van het delict, haar schade niet geheel via de weg van de schadevergoedingsmaatregel gedekt zal kunnen krijgen en alsnog de civiele rechter zal moeten inschakelen om opgetreden koersverlies vergoed te krijgen. Aan een andere benadering, te weten waarbij in het belang van de benadeelde partij een eventuele (hogere) wisselkoers, zoals inmiddels geldend ten tijde van de rechterlijke uitspraak, zou worden aangehouden, kleeft in ieder geval een belangrijk praktisch bezwaar, omdat bij het concipiëren, en mogelijk ook bij het uitspreken van het arrest, de wisselkoers van de dag van de uitspraak nog niet bekend is.
Het middel slaagt voor zover wordt geklaagd over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in Britse ponden.
Lees hier de volledige conclusie.