Niet-ontvankelijk verklaring OM wegens gebreken & ontbreken van professionaliteit in opsporingsonderzoek, alsmede onjuist vermelden van informatie in verzoeken aan de VS
/Rechtbank Noord-Holland 8 augustus 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:7769
Verdachten Y en X, twee Amerikaanse militairen op doorreis naar de Verenigde Staten, zijn op 11 september 2009 aangeefster in een uitgaansgelegenheid te Haarlem tegengekomen. Aldaar zijn zij met elkaar in gesprek geraakt. Na middernacht zijn ze met zijn drieën nog wat gaan drinken bij een bevriend stel en omstreeks 3.30 uur zijn verdachten op uitnodiging van aangeefster naar haar appartement meegegaan om daar nog wat te drinken. Daar hebben verschillende seksuele handelingen plaatsgevonden. Omstreeks vijf uur zijn verdachten hals over kop vertrokken, omdat ze het vliegtuig naar de Verenigde Staten moesten halen. Na een telefonische melding bij de politie die ochtend omstreeks 10.45 uur door een vriendin van aangeefster dat aangeefster zou zijn verkracht, heeft aangeefster op 14 september 2009 zelf aangifte gedaan van verkrachting.
De verdediging heeft primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte en subsidiair dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem tenlaste is gelegd.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan het opsporingsonderzoek verschillende gebreken kleven:
Optreden recherche mede in verband met de Aanwijzing Opsporing en vervolging seksueel misbruik
De rechtbank is gebleken dat in het dossier op verschillende plaatsen niet van ‘verdachten’ maar ‘daders’ melding is gemaakt. Tevens wordt op p.219 van het dossier (proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2011) gerelateerd dat verdachten aangeefster verkracht ‘hebben’, als ware het een vaststaand feit. In dat verband heeft verbalisant [ ] bij de rechter-commissaris verklaard, als reden van haar ‘stellig’ schrijven, dat aangeefster ‘dat gesteld heeft’. Voorts merkt de rechtbank op dat gehandeld is in strijd met de Aanwijzing Opsporing en vervolging seksueel misbruik. Anders dan die aanwijzing voorschrijft, is aangeefster in eerste instantie wel door twee, maar later slechts door één zedenrechercheur verhoord en deze verhoren zijn niet auditief vastgelegd. Daar komt bij dat aangeefster nooit door de verhorende verbalisant is geconfronteerd met de onderzoeksresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Deze resultaten, opgenomen in het rapport d.d. 6 mei 2010, hielden in dat van de drie onderzochte bemonsteringen (gelabeld ‘diep anaal’, ‘in anus’ en ‘rondom anus’) slechts in de bemonstering ‘rondom anus’ mannelijk DNA is aangetroffen. Gezien het feit dat aangeefster verklaarde anaal verkracht te zijn, en bij een anale verkrachting verwacht kan worden dat mannelijk DNA in de anus wordt aangetroffen, had het voor de hand gelegen aangeefster met deze onderzoeksresultaten te confronteren. Evenmin zijn tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster met haar besproken door verbalisanten; deze zijn pas bij het getuigenverhoor van aangeefster door de rechter-commissaris aan de orde gesteld. Hieruit komt een onvoldoende objectieve en kritische houding naar voren van de betreffende verbalisant ten opzichte van aangeefster, waardoor op zijn minst de suggestie van vooringenomenheid wordt gewekt. De rechtbank acht dit niet in overeenstemming met hetgeen van een professioneel onderzoek mag worden verwacht.
Informatieverstrekking in verhoren en rechtshulpverzoek
Tijdens verhoren is aan verdachten voorgehouden dat uit onderzoeksresultaten zou blijken dat er in de anus DNA zou zijn aangetroffen, zulks terwijl dit niet volgt uit het eerder genoemde onderzoek van het NFI, dat juist als ontlastend opgevat kon worden. Verdachten hebben van meet af aan de anale verkrachting ontkend, ook nadat zij werden geconfronteerd met een onjuiste weergave van de onderzoeksresultaten van het NFI. Wel heeft verdachte X verklaard dat hij – zonder dat daarbij sprake was van enige dwang – orale seks (beffen) met aangeefster heeft gehad. In zoverre correspondeert het NFI onderzoek met die verklaring, omdat het aantreffen van mannelijk DNA in de bemonstering ‘rondom anus’ daardoor zou kunnen worden verklaard. Over de manier waarop verbalisant Koenen het NFI-rapport in het opsporingsonderzoek heeft betrokken heeft zij bij de rechter-commissaris verklaard: ‘Ik heb dat niet zelf gelezen, maar het is ingewikkelde taal. Ik ben steeds in de veronderstelling geweest dat het ging om DNA aangetroffen in de anus. Dat is een aanname van mij geweest.’ De rechtbank merkt dit zonder meer aan als apert onzorgvuldig handelen door verbalisant.
Ook het rechtshulpverzoek van 27 januari 2010, waarin de Amerikaanse autoriteiten werd verzocht de verdachten te verhoren, bevat aantoonbaar onjuiste informatie. In de ‘weergave van de feiten’ (short summary of the facts) is opgenomen dat aangeefster ‘is forced to satisfy both men orally and she is moreover annally raped, probably by X. All this took place while she cried and resisted.’ Aangeefster had echter niet verklaard gedwongen te zijn orale seks (pijpen) met beide mannen te hebben. Daarnaast wordt de aangifte als vaststaand feit gepresenteerd; van enig voorbehoud als ‘vermoedelijk’, of dat sprake is van een ‘verdenking’ is geen sprake. In het rechtshulpverzoek van 11 november 2010, waarin de Amerikaanse autoriteiten werd verzocht DNA-materiaal van de verdachten af te nemen, wordt selectief gebruik gemaakt van de onderzoeksresultaten van het NFI. In de ‘korte uiteenzetting van de feiten’ wordt gesteld: ‘Van het slachtoffer werden destijds sporen veiliggesteld. Uit het sporenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut bleek dat er DNA bij het slachtoffer was veiliggesteld dat niet overeenkomt met haar eigen DNA’. Daarbij wordt niet vermeld waar het DNA-materiaal is aangetroffen.
Verhoren in de Verenigde Staten
Aanvankelijk was door de officier van justitie beslist dat verdachten X en Y niet zouden worden aangehouden maar op vrijwillige basis zouden worden gehoord. Met betrekking tot dat ‘vrijwillige’ karakter van die verhoren overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte X is op 17 oktober 2011 ‘by surprise’ gehoord, evenals verdachte Y op 18 oktober 2011. Verdachten zijn op die data onder valse voorwendselen gelokt naar de plaats van verhoor. Verdachten waren aanvankelijk onbekend met de reden van verhoor. Bij de verhoren ging het om feiten die ruim twee jaar daarvóór zouden hebben plaatsgevonden. Tevens was tijdens die verhoren voortdurend een rechercheur van het Army Criminal Investigation Command (CID) aanwezig. Gelet op deze context acht de rechtbank het niet reëel dat sprake was van verhoren op basis van vrijwilligheid, wat is gesuggereerd door de verhorende verbalisanten. De rechtbank wijst in dat kader ook op de mededeling van verbalisant aan medeverdachte X: hij mocht de verhoorruimte verlaten om het toilet te bezoeken, maar het was niet de bedoeling dat hij wegging.
Uitlevering van verdachten
De gevolgen van de onjuiste weergave van het rapport van het NFI strekken zich bovendien uit tot het verzoek tot aanhouding en uitlevering van verdachten X en Y. In dit verzoek aan de Amerikaanse autoriteiten wordt wederom melding gemaakt van het aantreffen van DNA-materiaal van een man in de anus van aangeefster. Deze informatie lag daarmee ten grondslag aan de uitlevering van verdachten aan Nederland, hetgeen de rechtbank als ernstig beschouwt omdat dit rapport, als hierboven benoemd, juist aangemerkt moet worden als ontlastend bewijsmateriaal.
De rechtbank is daarnaast met de verdediging van oordeel dat geen redelijke grond valt te bezien waarom op 3 augustus 2012 het aanhoudingsbevel is uitgegaan. Het uitleveringsverzoek is uitgevaardigd in weerwil van het onderzoek van het NFI, wat beschouwd moet worden als een sterke contra-indicatie van de verdenking dat een anale verkrachting zou hebben plaatsgevonden. Van een juiste redelijke en billijke belangenafweging is naar het oordeel van de rechtbank aldus geen sprake. Dit geldt te meer daar de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik oproept tot een zorgvuldige afweging omtrent een eventuele aanhouding buiten heterdaad, waarbij moet worden overwogen of kan worden volstaan met een oproep aan de verdachte om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak. Hierbij komt dat de gevolgen van het gemankeerde uitleveringsverzoek voor verdachten bijzonder ernstig zijn geweest. Verdachten X en Y hebben ruim vijf maanden in uitleveringsdetentie en voorlopige hechtenis doorgebracht totdat de rechtbank op 17 mei 2013 de voorlopige hechtenis beëindigde in verband met het ontbreken van ernstige bezwaren en gronden.
Conclusie rechtbank
De beschreven gebreken en het ontbreken van professionaliteit in het opsporingsonderzoek, alsmede het onjuist vermelden van informatie in de verzoeken aan de Verenigde Staten, zijn te kwalificeren als zeer onzorgvuldig. Dit is met name zorgwekkend in een zaak als de onderhavige, waarbij juist nauwkeurig onderzoek mocht worden verwacht van de betrokken opsporingsambtenaren en de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank is door een dusdanige opeenstapeling van fouten een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met eventuele bewijsuitsluiting als sanctie. De rechtbank zal het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Lees hier de volledige uitspraak.