Niet-ontvankelijkheid OvJ als gevolg van overschrijding redelijke termijn
/Rechtbank Amsterdam 12 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1218
In deze zaak is geen sprake van een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Overschrijding van de redelijke termijn dient volgens jurisprudentie van de Hoge Raad in de regel te worden gecompenseerd door strafvermindering. Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot niet-ontvankelijkheid, ook niet in uitzonderlijke gevallen, zie bijv. Hoge Raad 17 juni 2008, LJN BD2578. De rechtbank is niettemin van oordeel dat in casu niet kan worden volstaan met een andere sanctie op de termijnoverschrijding dan de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank neemt daarbij het navolgende in overweging:
- Verdachte is op 22 februari 2008 aangehouden en in verzekering gesteld en op 25 februari 2008 in bewaring gesteld. De gevangenhouding is op 10 maart 2008 aangevangen.
- Op 30 mei 2008 heeft er een eerste behandeling ter zitting plaatsgevonden door de meervoudige stafkamer van deze rechtbank. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat de zaak op 19 augustus 2008 inhoudelijk zou worden behandeld. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, maar maximaal voor een termijn van negentig dagen. De voorlopige hechtenis is door de rechtbank op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opgeheven.
- De officier van justitie heeft ter zitting op 27 februari 2014 aangegeven dat zij vermoedt dat het dossier in juli of augustus 2008 compleet was. Sindsdien zijn er door het openbaar ministerie geen handelingen meer verricht.
- In de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] heeft de raadsman van de medeverdachte op 6 juni 2012 de rechtbank verzocht de zaak geëindigd te verklaren. De officier van justitie heeft in die zaak verklaard daartegen geen bezwaar te hebben. De rechtbank heeft het verzoek op 12 oktober 2012 toegewezen.
- De verdachte en zijn raadsvrouw hebben het procesverloop niet onnodig vertraagd. Er hebben zich voorts geen benadeelde partijen in het strafproces gevoegd.
Bij afweging van de betrokken belangen, te weten de belangen die de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn houdt bij normhandhaving door berechting en anderzijds de belangen van verdachte bij het voorkomen dat hij langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven, moeten - gelet op het enorme tijdsverloop van ruim vijf jaar zoals hierboven uiteengezet - in dit geval de belangen van verdachte prevaleren.
Nu geen sprake is van een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM en de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel is dat dit in casu er toe moet leiden dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in zijn vervolging van verdachte, komt de rechtbank tot de volgende beslissing
Lees hier de volledige uitspraak.