Niet-ontvankelijkheid OvJ in 26 zaken wegens weigering tot het oproepen van zaaksofficier als getuige

Rechtbank Assen 29 oktober 2012, LJN BY2894 (gepubliceerd op 13 november 2012) Essentie

De rechtbank heeft besloten om de zaaksofficier van justitie, die betrokken was bij het opsporingsonderzoek, als getuige te horen in 26 zaken over de start van het onderzoek. Namens het Openbaar Ministerie heeft de officier van justitie, die in deze zaken ook als zittingsofficier van justitie optreedt, aangegeven dat het Openbaar Ministerie niet bereid en in staat is hem te vervangen in zijn eigen zaken, om hem als getuige te horen. De rechtbank verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk.

De gang van zaken 

In de periode van 1 oktober tot 2012 en met 12 oktober 2012 heeft de rechtbank ter terechtzitting de zaken van 8 verdachten in de Kastanjezaak behandeld. Tijdens die behandeling is mr. P. de Jong namens het Openbaar Ministerie als zittingsofficier opgetreden. Door meerdere raadslieden is preliminair verweer gevoerd en verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in verband met onder meer -kort samengevat- vragen die er zijn gerezen ter zake van de start van het onderzoek, waaronder met name (het dossier van) de zaak Beeruil. Deze verweren zijn door de rechtbank telkens afgewezen.

Bij de behandeling van de zaak van één van laatstbedoelde verdachten heeft diens raadsman mr. Halfers ter terechtzitting van 4 oktober 2012 verzocht om de zaaksofficier mr. Francissen, als getuige te horen over de mogelijke rol die de zaak Beeruil heeft gespeeld bij de start van het opsporingsonderzoek in de zaak Kastanje. Voorafgaand aan dit verzoek had de zittingsofficier van justitie op de zitting laten weten dat uit een door hem ingesteld onderzoek was gebleken dat het dossier Beeruil niet meer voorhanden was.

De rechtbank heeft ter zitting, na de officier van justitie mr. De Jong te hebben gehoord en na beraadslaging, besloten om de zaaksofficier van justitie, mr. Francissen op 29 oktober 2012 ter terechtzitting als getuige te gaan horen over de start van het onderzoek Kastanje/de zaak Beeruil. De rechtbank heeft mr. De Jong opgedragen om mr. Francissen als getuige op te roepen. Hij heeft verklaard dat hij gevolg zal geven aan deze opdracht.

De behandeling ter zitting van de zaak van deze verdachte is vervolgens onderbroken tot 29 oktober 2012 te 10.00 uur, om dan over te gaan tot het horen van de zaaksofficier als getuige.

De rechtbank heeft het noodzakelijk geacht dat deze getuige ook zou worden gehoord in de zaken van de overige 7 verdachten, in welke zaken mr. De Jong als zittingsofficier op is getreden of nog zou gaan optreden en heeft de raadslieden van deze beslissing in kennis gesteld en hen in de gelegenheid gesteld om samen met hun cliënt bij dat verhoor aanwezig te zijn.

Ook heeft de rechtbank (al dan niet op verzoek van de verdediging) besloten om betrokkene 1 en betrokkene 2 op 29 oktober 2012 ter terechtzitting als getuige te gaan horen in deze zaken.

Deze beslissingen van de rechtbank zijn op de zitting bij de behandeling van alle 7 zaken bekrachtigd.

De behandeling op de zitting van de zaken van deze verdachten is ook onderbroken tot 29 oktober te 10.00 uur om over te gaan tot het horen van de zaaksofficier mr. Francissen en de beide genoemde verbalisanten als getuige.

Bij e-mailbericht van 12 oktober 2012 (en latere brief) aan de raadslieden van de overige 26 verdachten in de Kastanjezaak is bij monde van de voorzitter van de Noordelijke Fraudekamer meegedeeld dat de rechtbank het ook noodzakelijk acht dat mr. Francissen en de genoemde twee verbalisanten als getuige worden gehoord in de strafzaken van deze verdachten, waarvan de inhoudelijke behandeling in de week van 15 tot en met 19 oktober 2012 stond gepland. De voorzitter heeft de officier van justitie daarom op grond van artikel 263 lid 4 Sv bevolen deze getuigen in deze zaken te doen oproepen voor de zitting van 29 oktober 2012. Aan de raadslieden is daarnaast meegedeeld dat zij, indien zij dat voor een adequate verdediging nodig hebben, de beschikking kunnen krijgen over de resultaten van het door de rechter-commissaris uitgevoerde onderzoek en de door hem gehoorde getuigen in de Kastanjezaak.

Bij de behandeling door de rechtbank ter terechtzitting van de zaken van deze 26 verdachten in de periode van 15 tot en met 29 oktober 2012 (tot 10.00 uur), is mr. Francissen namens het Openbaar Ministerie als zittingsofficier opgetreden. Door een aantal raadslieden is preliminair verweer gevoerd en is verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in verband met onder meer -kort samengevat- vragen die er zijn gerezen ter zake van de start van het onderzoek, waaronder met name (het dossier van) de zaak Beeruil. Deze verweren zijn door de rechtbank telkens afgewezen.

Tijdens de behandeling van de onderscheiden zaken heeft de rechtbank de eerder door de voorzitter schriftelijk meegedeelde beslissing om mr. Francissen en de twee genoemde verbalisanten als getuige te horen bekrachtigd en toegelicht. Mr. Francissen heeft ter terechtzitting bij de behandeling van deze zaken bezwaren geuit tegen de beslissing van de rechtbank om hem als getuige te horen, in de zaken waarin hij zelf als zittingsofficier optreedt. Hij heeft primair het standpunt ingenomen dat het horen van de zittingsofficier niet past in het Nederlandse stelsel van strafvordering en subsidiair dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat het horen zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft er bij monde van de voorzitter op gewezen dat de kwestie Beeruil in relatie tot de start van het onderzoek in de Kastanjezaak mogelijk van belang kan zijn bij de beoordeling van de zaken van alle verdachten in de Kastanjezaak, dus ook de zaken waarin hij als zittingsofficier optreedt. Verder heeft de rechtbank gewezen op de overweging 12.3. in het arrest van de Hoge Raad van 19 december 1995 (LJN: ZD0328, NJ 1996, 249) en heeft zij in dit verband aangegeven dat er naar haar oordeel sprake is van een bijzonder geval dat het horen rechtvaardigt. De rechtbank heeft daarbij tevens aangegeven dat het horen van mr. Francissen plaats zal vinden binnen het strikte kader dat de Hoge Raad in genoemd arrest heeft geformuleerd.

De rechtbank heeft de zitting in alle zaken door mr. Francissen behandelde zaken onderbroken tot 29 oktober 2012 te 10.00 uur om dan over te gaan tot het horen van de zaaksofficier mr. Francissen en de twee genoemde verbalisanten als getuige.

De officier van justitie heeft niet voldaan aan het bevel om de zaaksofficier mr. Francissen in bedoelde 26 zaken op te roepen als getuige op de zitting van 29 oktober 2012.

Standpunt en proceshouding Openbaar Ministerie 

Mrs. De Jong en Francissen hebben in een aan de rechtbank gerichte brief van 25 oktober 2012 namens het Openbaar Ministerie de eerder ter terechtzitting door mr. Francissen aangevoerde bezwaren tegen het horen van mr. Francissen als getuige in de zaken, waarin hij zelf als zittingsofficier optreedt herhaald. Zij hebben -samengevat- aangegeven dat mr. Francissen in de door hem aangebrachte zaken als officier van justitie ter terechtzitting zal blijven optreden en dat het Openbaar Ministerie niet bereid en in staat is om hem te vervangen in zijn eigen zaken om hem als getuige te laten horen. Als bijlage bij deze bief is een door mr. Francissen opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot de zaak Beeruil in relatie tot het Kastanjeonderzoek gevoegd. Ook wordt in die brief vermeld dat de officier van justitie (zo nodig) zal vorderen dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 oktober 2012 - waarin de nog af te leggen verklaring van de officier van justitie mr. Francissen als getuige in de zaken van de verdachten waarin mr. De Jong als zittingsofficier optreedt - wordt toegevoegd aan de dossiers van de andere (26) zaken.

Ter terechtzitting van 29 oktober 2012 hebben de officieren van justitie (mrs. De Jong en Francissen) desgevraagd verklaard dat het Openbaar Ministerie zich niet verzet tegen het horen van mr. Francissen als getuige in de 8 zaken waarin mr. de Jong als zittingsofficier optreedt.

Ter terechtzitting heeft mr. Francissen namens het Openbaar Ministerie de bezwaren (desgevraagd) als volgt nader toegelicht. Hij heeft gesteld dat hij niet in de rol van getuige, maar in die van officier van justitie verantwoording dient af te leggen over zaken waarover hij bevraagd gaat worden.

De rechtbank heeft ter terechtzitting bij monde van de voorzitter de officier van justitie in de gelegenheid gesteld zich (nogmaals) te beraden omtrent het in de brief van 25 oktober 2012 ingenomen standpunt, welk standpunt is herhaald, en hem de mogelijkheid geboden zijn standpunt te herzien. De officier van justitie heeft geen aanleiding gezien voor nader beraad en heeft aangegeven zijn standpunt niet te herzien. De door de voorzitter ter terechtzitting aangedragen mogelijkheid om ten tijde van het verhoor mr. De Jong zijn rol als zittingsofficier te laten waarnemen zou een doorbreking betekenen van het beginsel dat het Openbaar Ministerie zelf bepaalt wie er als officier van justitie in een zaak optreedt. Bovendien is mr. De Jong onvoldoende inhoudelijk op de zaken van mr. Francissen voorbereid om daarin - zij het tijdelijk - als officier van justitie op te treden, aldus het Openbaar Ministerie.

Overwegingen rechtbank 

Vast staat dat er bij de rechtbank en de verdediging bij de behandeling van de zaken vragen zijn gerezen omtrent de start van het onderzoek Kastanje, waaronder met name de zaak Beeruil.

In dat verband heeft de verdediging in meerdere zaken preliminaire verweren gevoerd strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank heeft die preliminaire verweren afgewezen, maar wel aangegeven dat zij de verdediging de gelegenheid wil bieden om middels het horen van getuigen nader onderzoek hiernaar te doen.

In de mail van 12 oktober jl. (en latere brief) heeft de voorzitter van de rechtbank verwoord dat de rechtbank het ook noodzakelijk acht dat de zaaksofficier van justitie, mr. Francissen, in de betreffende zaken als getuige wordt gehoord. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzonder geval zoals dit is verwoord in de jurisprudentie van de Hoge Raad.

De rechtbank heeft deze beslissing reeds verwoord ter terechtzitting bij de behandeling van deze zaken. Eén van die zaken betreft de onderhavige zaak.

De rechtbank komt niet terug op deze beslissing. De weigering van de officier van justitie om gevolg te geven aan het bevel om de zaaksofficier als getuige op te roepen is met deze beslissing in strijd.

Naar het oordeel van de rechtbank biedt de jurisprudentie van de Hoge Raad de mogelijkheid om een zaaksofficier binnen een strikt kader te horen als getuige, ook als deze optreedt als zittingsofficier. De rechtbank merkt daarbij op dat de rol van een getuige een fundamenteel andere is dan die van een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie ter terechtzitting. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de Hoge Raad dit onderscheid heeft onderkend en dat daarom deze mogelijkheid binnen het eerdergenoemde strikte kader bestaat.

Dat dit tot gevolg heeft dat gedurende het verhoor van deze getuige tijdelijk een andere vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie moet optreden is hiervan de logische consequentie. Dit betekent niet dat de rechtbank ingrijpt in de autonomie van het openbaar ministerie om te beslissen welke officier van justitie welke zaak op de zitting behandelt.

Ondanks de mogelijkheid die het Openbaar Ministerie ter terechtzitting van 29 oktober 2012 nog is geboden om het standpunt dat in de brief van 25 oktober jl. is ingenomen te herzien, blijft het Openbaar Ministerie weigeren gevolg te geven aan de beslissing van de rechtbank.

Onder deze omstandigheden kan de rechtbank reeds op dit moment in onder meer de onderhavige zaak tot geen andere eindbeslissing komen dan de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uit te spreken.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^