OM niet-ontvankelijk mbt dagvaarding in eenmanszaak terwijl de natuurlijke persoon voor dezelfde feiten ook gedagvaard was tegen dezelfde zitting. Geen oplegging bijzondere voorwaarde omdat dit feitelijk zou leiden tot stillegging van de onderneming.
/Rechtbank Noord-Nederland 6 juli 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3173 De politierechter veroordeelt verdachte terzake van overtredingen van artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren alsmede artikel 15 van de Regeling identificatie en registratie voor dieren.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft betoogd dat de tenlasteleggingen in alle aangebrachte zaken niet voldoende concreet zijn geformuleerd. De tenlasteleggingen bevatten namelijk geen concrete vermelding van de betrokken dieren die onvoldoende verzorgd zouden worden. De verdediging kan uit de feiten dagvaarding niet koppelen aan de feiten in de processen-verbaal, hetgeen versterkt wordt doordat de foto’s van zeer slechte kwaliteit zijn. Verdachte is hierdoor ernstig in zijn verdedigingsbelang geschaad. Gelet hierop dienen de dagvaardingen nietig te worden verklaard.
Oordeel van de politierechter
De politierechter is van oordeel dat de omschrijving van de feiten in de tenlasteleggingen onder vermelde parketnummers telkens als voldoende concreet kan worden beschouwd. Weliswaar kan niet zonder meer uit de tenlasteleggingen rechtstreeks worden afgeleid met betrekking tot welke concrete dieren de tenlastegelegde feiten zouden zijn begaan, doch niet gezegd kan worden dat door de wijze waarop de feiten in de tenlasteleggingen zijn omschreven, verdachte is geschaad in diens verdedigingsbelang. De politierechter heeft ter zitting kunnen vaststellen dat verdachte, blijkens diens verhoor door de politierechter, in voldoende mate op de hoogte was van de aard en de reden van de verwijten die het Openbaar Ministerie hem maakte, waardoor gezegd kan worden dat aan het vereiste is voldaan dat de tenlastelegging voldoende informatie bevat, op grond waarvan verdachte heeft kunnen begrijpen, en ook heeft begrepen, waartegen hij zich diende te verdedigen.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit ten aanzien van parketnummer 84/267858-14.
Oordeel van de politierechter
Met betrekking tot zaak onder parketnummer 84/267858-14 overweegt de politierechter als volgt.
De officier van justitie heeft het eenmansbedrijf van verdachte, welk bedrijf dezelfde naam draagt, onder bovenvermeld parketnummer gedagvaard ter zake van verdenkingen die overeenkomen met die, vermeld in de dagvaarding tegen verdachte als natuurlijk persoon onder parketnummer 84/267857-14, met dien verstande dat in de dagvaarding onder parketnummer 84/267858-14, aan het eenmansbedrijf naast het misdrijf van artikel 36 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren en de opzettelijke overtreding van artikel 15 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren, het misdrijf van artikel 37 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren, is tenlastegelegd.
De politierechter stelt vast dat het eenmansbedrijf geen rechtspersoon is in de zin van artikel 3 Boek 2 BW en artikel 51 Sr. In de regel wordt een eenmansbedrijf geheel gelijk gesteld met de natuurlijke persoon wiens eenmansbedrijf het betreft. Dit doet zich in de onderhavige zaak ook voor. Gedragingen van het eenmansbedrijf kunnen daardoor zonder meer worden toegerekend aan de natuurlijke persoon verdachte. Nu de mogelijk strafrechtelijk relevante gedragingen van het eenmansbedrijf vereenzelvigd kunnen worden met de mogelijk strafrechtelijk relevante gedragingen van de natuurlijke persoon verdachte, komt vervolging van zowel het eenmansbedrijf als van de natuurlijke persoon neer op een dubbele vervolging van verdachte ter zake van dezelfde feiten, hetgeen strijdig is met het beginsel dat niemand twee keer voor dezelfde feiten mag worden vervolgd. Naar het oordeel van de politierechter dient de beslissing van de officier van justitie om naast de natuurlijke persoon verdachte, tevens het eenmansbedrijf te vervolgen ter zake van dezelfde feiten, dan ook te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging van het eenmansbedrijf (parketnummer 84/267858-14).
Beoordeling van de zaak
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verbalisanten een eenzijdig beeld van het bedrijf hebben laten zien in de proces-verbalen en dat de omstandigheden waaronder de dieren leefden vele malen beter waren dan uit de proces-verbalen blijkt. Bovendien heeft verdachte regelmatig de dieren, die hij al in een slechte conditie aankocht, laten controleren door de dierenarts.
Beoordeling politierechter
In de eerste plaats heeft de raadsvrouw ter zitting aangevoerd dat de foto’s die van verschillende situaties van de dieren en de stallen bij verdachte zijn genomen, van zeer slechte kwaliteit zijn, waardoor het voor verdachte onduidelijk is of de foto’s zijn dieren betreffen. De politierechter verstaat dit verweer van de raadsvrouw als een verweer dat strekt ten betoge dat de foto’s als onbetrouwbaar dienen te worden beschouwd, waardoor deze, zo begrijpt de politierechter de raadsvrouw, ter zijde dienen te worden geschoven.
De politierechter stelt vast dat de foto’s die deel uit maken van het exemplaar van het dossier dat aan de raadsvrouw is verstrekt, in zwart-wit zijn weergegeven. Terecht geeft de raadsvrouw daarover aan dat die foto’s van evident mindere kwaliteit zijn de kleuren kopieën van de digitale foto’s waarover zowel de politierechter als de officier van justitie beschikt. De vraag kan gesteld worden of deze – in de dagelijkse vervolgingspraktijk veel voorkomende handelwijze van het verstrekken aan de verdediging van zwart-wit kopieën van foto’s – strookt met het beginsel van equality of arms. Wat daarvan zij, ter zitting heeft de politierechter de verdediging in staat gesteld kennis te nemen van dezelfde kleuren kopieën van de foto’s als die de politierechter onder ogen heeft gehad. Raadsvrouw en verdachte hebben daadwerkelijk kennis genomen van die kleuren kopieën. Over die foto’s stelt de politierechter vast dat deze voldoende duidelijk en (daardoor) identificeerbaar zijn met betrekking tot de afgebeelde dieren en situaties in stallen. De politierechter heeft geen aanleiding om te vermoeden dat de foto’s elders dan bij verdachte zijn genomen, noch dat er sprake is van enige manipulatie van de digitaal gemaakte foto’s. Daarover heeft de verdediging overigens niets aangevoerd. De verdachte heeft ter zitting de op de betreffende foto’s afgebeelde dieren en stallen herkend als zijn dieren, geplaatst in zijn stallen. De politierechter is derhalve van oordeel dat de foto’s voldoende betrouwbare informatie verschaffen om datgene wat in de proces-verbalen met de nummers 68648M en 77463 door de medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is gerelateerd, te ondersteunen. Dat bij veel foto’s nagelaten is het oormerknummer of chipnummer te vermelden, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, doet daar in het licht van de onderhavige verdenkingen, niet aan af.
Namens verdachte is een aantal bewijsverweren gevoerd, dat op het volgende neerkomt.
Verdachte zou een aantal van de dieren in een niet optimale conditie hebben aangekocht. Deze, en andere dieren, waaronder de zieke dieren, zijn door hem goed verzorgd. Om een en ander te staven is door de verdediging een groot aantal, door hem gemaakte, foto’s overgelegd waarop te zien is dat de daarop getoonde dieren in een goede conditie zijn. Die foto’s zijn kennelijk gedurende de jaren 2012-2014 gemaakt. Tevens bevat het overgelegde dossier een aantal rekeningen van dierenartsen waaruit zou blijken dat verdachte de dieren op verantwoorde wijze heeft verzorgd. Daarnaast is aangevoerd dat de dieren van verdachte ook elders dan in een stal of kas konden staan en dat zij over voldoende ruimte beschikken. Ook is namens verdachte betoogd dat bepaalde omstandigheden die zouden kunnen leiden tot een nadelige situatie voor de dieren, buiten verdachte lagen en dat hij daarvoor niet aansprakelijk kan worden gesteld.
De politierechter overweeg hieromtrent en naar aanleiding ervan als volgt.
Op grond van de aan de politierechter overgelegde processen-verbaal in de zaken met parketnummers 84/041916-13 en 84/267857-14, is de politierechter van oordeel dat beide verbalen elk voor zich voldoende wettige bewijsmiddelen in de betekenis van artikel 344 lid 1 sub 2 Sv (hieronder weergegeven) bevatten, waaruit in voldoende mate kan volgen dat verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten heeft begaan. Dat, zoals verdachte heeft aangevoerd, de dieren dan wel veel dieren goed verzorgd waren en dat de verblijfplaatsen goed waren, doet naar het oordeel van de politierechter niet af aan de constatering van de verbalisanten, ondersteund door de verschillende foto’s en door diergeneeskundige verklaringen (deel uitmakend van de processen-verbaal met de nummers 68648M en 77463), dat andere dieren in beduidend slechtere conditie verkeerden dan de dieren die staan afgebeeld op foto’s die namens verdachte zijn overgelegd. Evenmin doet het feit dat een aantal dieren ook elders dan in een stal kunnen verblijven, af aan de door de verbalisanten waargenomen slechte tot zeer slechte omstandigheden waarin andere dieren moesten verblijven, hetgeen – in sommige gevallen zichtbaar – ten koste ging van de gezondheid en het welzijn van deze dieren. Ook volgt naar het oordeel van de politierechter uit de weergegeven bewijsmiddelen in voldoende mate dat er een verband bestaat tussen de slechte leefsituatie en de (gezondheids- en welzijns-)toestand van de dieren. Uit de wettige bewijsmiddelen vloeit naar het oordeel van de politierechter in voldoende mate voort dat door het handelen en het nalaten van verdachte, de gezondheid en het welzijn van de in beide tenlasteleggingen bedoelde dieren telkens zonder redelijk doel is benadeeld (parketnummer 84/267857-14) en dat daardoor telkens zonder redelijk doel ook aan de dieren pijn en letsel is veroorzaakt (parketnummer 84/041916-13). Laatstgenoemd oordeel steunt tevens op de deskundigen rapporten die aan voormelde processen-verbaal zijn toegevoegd.
Met betrekking tot het tweede tenlastegelegde feit onder parketnummer 84/267857-14, overweegt de politierechter als volgt. In die telastlegging wordt verdachte verweten dat hij – kort gezegd – naast een aantal runderen, tevens een aantal schapen en geiten heeft gehouden, verhandeld, vervoerd en/of afgevoerd, terwijl die runderen, schapen en geiten niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geregistreerd en/of geïdentificeerd (artikel 15 lid 1 Regeling identificatie en registratie). De politierechter stelt vast dat artikel 15 lid 1 van voormelde Regeling niet ziet op de identificatie en registratie van schapen en geiten, doch dat voor deze dieren een eigen, afwijkend regime geldt, zoals neergelegd in paragraaf 7, de artikelen 34 e.v., van bedoelde Regeling. Nu artikel 15 lid 1 van de Regeling alleen op runderen ziet (paragraaf 5 Regeling), kan het deel van de tenlastelegging dat ziet op schapen en geiten wel worden bewezen, maar niet gekwalificeerd. Ten aanzien van dat deel zal verdachte ontslagen worden van alle rechtsvervolging.
Uit de in het dossier weergegeven administratie kan naar het oordeel van de politieregister genoegzaam blijken dat er sprake is geweest van hiaten in de administratie van verdachte met betrekking tot de in de tenlastelegging gemelde runderen. Verdachte is blijkens het proces-verbaal door de vertegenwoordigers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit een- en andermaal gewezen op het feit dat hij de in de tenlastelegging vermelde runderen diende te registreren en te bewerkstelligen dat gemelde runderen, ook ter gelegenheid van de afvoer, afdoende konden worden geïdentificeerd. Hieruit leidt de politierechter af dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij handelingen heeft verricht met betrekking tot de daarin vermelde runderen, terwijl deze niet waren geregistreerd of geïdentificeerd.
Op grond van de hierna te melden wettige bewijsmiddelen heeft de politierechter de overtuiging bekomen dat verdachte het onder parketnummer 84/041916-13, primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 84/267857-14 tenlastegelegde heeft begaan.
Daarnaast bevat het dossier naar het oordeel van de politierechter voldoende wettige bewijsmiddelen, op grond waarvan de politierechter de overtuiging heeft bekomen, dat verdachte in de genoemde periode opzettelijk een aantal runderen heeft gehouden, verhandeld, vervoerd, aangevoerd en/of afgevoerd, terwijl die runderen niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en/of geregistreerd.
Bewezenverklaring
Onder parketnummer 84/267857-14:
- Als houder van dieren zonder redelijk doel bij die dieren pijn of letsel veroorzaken en de gezondheid benadelen;
- Overtreding van voorschriften gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan
Onder parketnummer 84/041916-13:
- Primair: Als houder van dieren zonder redelijk doel bij die dieren pijn of letsel veroorzaken en de gezondheid benadelen.
Redelijke termijn
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat er sprake is van schending van het beginsel dat strafzaken binnen redelijke termijn dienen te worden berecht. Zij heeft daartoe een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6 EVRM. Met name, aldus de raadsvrouw, geldt dit voor de zaak onder parketnummer 84/041916-13, waarin feiten zijn tenlastegelegd die zich van 3 april 2012 en 2 juli 2012 hebben voltrokken.
De politierechter stelt vast dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op 2 april 2012 de eerste meldingen met betrekking tot de onderhavige feiten kreeg. Op 23 augustus 2012 is ter zake het eindproces-verbaal opgemaakt. Naar het oordeel van de politierechter is het opmaken van dit proces-verbaal een vanwege de Nederlandse staat verrichte handeling jegens verdachte geweest, op grond waarvan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een of meerdere strafbare feiten door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De officier van justitie heeft verdachte ter zake van de feiten vermeld onder parketnummer 84/041916-13 in maart 2015 gedagvaard. Hoewel de politierechter vast stelt dat de zaak die nu onder parketnummer 84/041916-13 is aangebracht niet zonder meer eenvoudig is te noemen, is het aanduiden van die zaak als een complexe zaak evenmin juist. Daarnaast is het gedrag van verdachte naar aanleiding van deze zaak mogelijk als recalcitrant is te bestempelen, maar zeker niet als buitengemeen gecompliceerd (uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte reeds op 2 juli 2012 is gehoord). Uit niets kan blijken, en de officier van justitie heeft ter zitting daarover niets aangevoerd, dat de autoriteiten niet toen al in staat waren om de nodige voortgang in deze zaak te betrachten. De politierechter is al met al, met de raadsvrouw, van oordeel dat de vervolging van de zaak onder parketnummer 84/041916-13 onvoldoende voortvarend ter hand is genomen, en wel in die mate dat er sprake is van een schending van de betreffende verdragsbepaling (artikel 6 EVRM). De politierechter zal een en ander in de op te leggen straf verrekenen.
Strafoplegging
De politierechter veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken en een taakstraf van 80 uur.
De politierechter legt een aantal uren werkstraf minder op dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien, in de eerste plaats, verdachte geen recidive heeft op het gebied van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Daarnaast overweegt de politierechter dat verdachte ter zitting blijk heeft gegeven van enig inzicht in het gebrek aan verzorging van (een deel van) zijn dieren. Ook heeft de politierechter, op grond van datgene wat door en namens verdachte ter zitting is aangevoerd, sterk de indruk dat ten aanzien van verdachte eerder sprake is van onmacht dan van onwil om (een aantal van) zijn dieren naar behoren te verzorgen en te voorzien in zijn verplichtingen om (een deel van) de dieren in voldoende mate te registeren. Ook die omstandigheid dient naar het oordeel van de politierechter te leiden tot een lagere straf dan door de officier van justitie ter zitting gevorderd.
De politierechter volgt de officier van justitie niet in zijn vordering, als bijzondere voorwaarde op te leggen, dat verdachte gedurende de proeftijd niet in dieren zal handelen. Wat er zij van de vraag of een dergelijke voorwaarde te scharen is onder de bijzondere voorwaarde als genoemd in artikel 14c lid 2 sub 14 Sr, is een dergelijke voorwaarde naar het oordeel van de politierechter thans disproportioneel. Ook overweegt de politierechter hieromtrent dat de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde in feite neerkomt op stillegging van de onderneming van verdachte in de betekenis van artikel 7 sub c WED. Deze bijkomende straf, die enkel als zodanig kan worden opgelegd bij veroordelingen ter zake van economische misdrijven en overtredingen, kan niet opgelegd worden in het geval van niet in de WED genoemde gestelde strafbare feiten.
Lees hier de volledige uitspraak.