Onder leiding van verdachte is beleggingsfraude gepleegd door middel van de vennootschap onder firma BAOG
/Rechtbank Gelderland 10 december 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7678
Verdachte heeft op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van niets vermoedende particulieren. Door verdachte en diens mededader zijn in totaal miljoenen euro’s van particuliere beleggers aangetrokken waarbij hen werd voorgespiegeld dat zij zouden investeren in onroerend goed en konden profiteren van de huuropbrengsten die het onroerend goed zou genereren. De werkelijkheid was echter dat de aangetrokken gelden nooit zijn aangewend voor de aankoop in onroerend goed maar in rook zijn opgegaan.
Ontvankelijkheid OM
De aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde overtreding van artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (oud) zou volgens de tenlastelegging zijn gepleegd in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 31 december 2006. In die periode betrof een dergelijke overtreding ingevolge artikel 1, aanhef en onder 2, van de Wet op de economische delicten een economisch delict – voor zover opzettelijk begaan te kwalificeren als een misdrijf – dat ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 2, (oud) van de Wet op de economische delicten wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie. Ingevolge artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht in combinatie met het bepaalde in artikel 71, aanhef, van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering voor een misdrijf waarop een geldboete, hechtenis of een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld in ieder geval indien zes jaren zijn verstreken na de dag waarop het feit is gepleegd.
Op 14 juni 2012 is een eerste vervolgingshandeling jegens verdachte verricht in de vorm van het betekenen van zijn dagvaarding, welke daad van vervolging de verjaring heeft gestuit. Het recht tot strafvordering is komen te vervallen wat betreft de ten laste gelegde periode van vóór 14 juni 2006. Bijgevolg zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde pleegperiode van 1 augustus 2005 tot en met 14 juni 2006. Met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde personen gaat het daarbij om de aangevers [benadeelde 35], [benadeelde 9], [benadeelde 57] en [benadeelde 58], van wie verdachte in de periode tot 14 juni 2006 opvorderbare geldbedragen ter beschikking zou hebben gekregen.
Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor feit 2.
Bewezenverklaring
- feit 1 primair en 4 primair (telkens): medeplegen van oplichting
- feit 2: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan, meermalen gepleegd en medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3:5, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan, meermalen gepleegd
- feit 3: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
De rechtbank acht de 42 vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toewijsbaar.
Lees hier de volledige uitspraak.
Rechtbank Gelderland 10 december 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7668
De mededader van verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.