Onderzoek Chryseis: veroordeling wegens telefonische acquisitiefraude

Rechtbank Noord-Nederland 4 april 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:1382

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting door zogenoemde telefonische acquisitiefraude. Hij heeft aangever gebeld, zich voorgesteld met een valse naam en zich voorgedaan als medewerker van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Vervolgens heeft hij aangever onder druk gezet door te dreigen dat, als er niet met spoed een groot geldbedrag overgeboekt zou worden, de woning ontruimd zou worden. Daarnaast heeft verdachte zich tweemaal als medeplichtige aan telefonische acquisitiefraude schuldig gemaakt. Hij heeft daarbij in de hoedanigheid van tussenpersoon geregeld dat anderen hun bankrekening, bankpas en pincode ter beschikking stelden, zodat daarop crimineel geld kon worden gestort.

Inleiding

Deze zaak is onderdeel van het resultaat van het onderzoek Chryseis, een onderzoek naar grootschalige acquisitiefraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor het onderzoek waren de onderzoeken Archird en Eudora, waarbij laatstgenoemde ook was gericht op acquisitiefraude en waarin verdachte medeverdachte 1, de hoofdverdachte in het onderzoek Chryseis, in beeld kwam bij de politie. Het onderzoek heeft zich vervolgens gericht op de activiteiten van deze hoofdverdachte op het gebied van acquisitiefraude.

Het dossier bevat meer dan vijftig aangiftes uit het hele land (en een aangifte uit België) van (pogingen tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij zijn gebeld door een man die hen onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het overboeken van geld via internetbankieren. Uit de aangiftes blijkt dat de man in veel gevallen een soortgelijke werkwijze hanteerde en aan de aangevers een vergelijkbaar verhaal vertelde. Hij nam daarbij een valse naam en hoedanigheid aan om het vertrouwen van de aangevers te winnen. Veel aangevers hebben op instructie van de man tijdens de telefoongesprekken duizenden euro’s overgeboekt. In enkele gevallen wist de bank te voorkomen dat het geld in handen van de dader(s) belandde, maar in de meeste gevallen werden de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.

Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij - in meer of mindere mate - met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, ondersteuner, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld.

Verdachte wordt ervan verdacht dat hij bij twee oplichtingen in de hoedanigheid van tussenpersoon bankrekeningnummers, bankpassen en bijbehorende pincodes van andere personen heeft geregeld en/of het criminele gestorte geld heeft opgehaald en afgeleverd aan de hoofdverdachte.

Daarnaast wordt hij er van verdacht eenmaal zelfstandig een telefoongesprek met een aangever te hebben gevoerd waarbij hij een poging heeft gedaan om deze persoon op te lichten.

Vrijspraak

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte als pleger of medepleger betrokken is geweest bij het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en zal verdachte daarvan vrijspreken.

Beoordeling overige feiten

De rechtbank gaat ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde, op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, uit van het volgende.


Feit 1 subsidiair

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en overweegt daartoe het volgende.

De rechtbank overweegt dat uit de aangiftes in het dossier blijkt dat de modus operandi in veel van de zaken op essentiële punten overeenkomsten vertoont. De modus operandi komt erop neer dat medeverdachte 1, telkens accentloos Nederlands sprekend, belde naar bedrijven - veelal kleine ondernemers - uit het hele land. Meestal stelde medeverdachte 1 zich voor als naam 1, maar hij gebruikte ook vergelijkbare namen zoals naam 3, naam 4, naam 5, naam 6, naam 7 of naam 8. Hij vertelde telkens aan de aangever dat hij werkzaam was als (gerechts)deurwaarder en/of dat hij werkzaam was bij een rechtbank of bij justitie. Vervolgens vertelde hij dat het bedrijf van de aangever een factuur niet had betaald en dat er om die reden beslag was of zou worden gelegd op de bankrekening van hun onderneming. Hij vertelde dat deze beslaglegging en de daaropvolgende gerechtelijke procedure kon worden afgewend als het bedrijf direct geld zou overboeken. Het geldbedrag dat moest worden overboekt betrof telkens een aanzienlijk hoger bedrag dan het bedrag van de zogenaamde openstaande factuur en diende volgens het verhaal als borgstelling. Medeverdachte 1 vertelde dat het verschil tussen het overgeboekte bedrag en het bedrag van de openstaande factuur na controle binnen een paar uur zou worden teruggestort. Hij hield de aangever aan de lijn totdat het geld door middel van een of meerdere spoedoverboekingen via internetbankieren was overgeboekt, terwijl hij vertelde welke handelingen de aangever moest verrichten.

De rechtbank acht deze modus operandi zodanig specifiek dat deze als bewijs kan worden gebruikt.

Aangever slachtoffer 1 is gebeld door het telefoonnummer. Medeverdachte 1 heeft dit telefoonnummer in een tapgesprek op het nummer telefoonnummer, waarvan de rechtbank bewezen acht dat dit bij hem in gebruik was, versleuteld doorgegeven. De rechtbank acht om die reden bewezen dat het telefoonnummer in gebruik was bij medeverdachte 1.

Aangever slachtoffer 1 heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 27 oktober 2015 en heeft via de zakelijke rekening van zorgboerderij ‘benadeelde partij’ een totaalbedrag van €5.500,00 gestort op twee verschillende bankrekeningen ten name van Rechtbank Amsterdam. Een bedrag van €2.750,00 op het rekeningnummer en een bedrag van €2.750,00 op het rekeningnummer.

Uit onderzoek is gebleken dat voornoemde bankrekening met bankrekeningnummer rekeningnummer op naam staat van getuige, en dat aangever slachtoffer 1 op 27 oktober 2015 een bedrag van €2.750,00 heeft overgemaakt op dit bankrekeningnummer ten name van Rechtbank Amsterdam.

Getuige is hierover als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij op 24 oktober 2015 door een man, genaamd verdachte (hierna: verdachte), is benaderd met de vraag of hij zijn pinpas mocht lenen. Hij moest wat geld gestort hebben op een rekening en zou dit er vervolgens weer af halen door te pinnen. Getuige zou hiervoor €1.500,00 krijgen van verdachte. Getuige heeft toen zijn pinpas en bijbehorende pincode afgegeven aan verdachte en zag vervolgens dat er op 27 oktober 2015 een bedrag van €2.750,00 was gestort op zijn bankrekening. Dit bedrag was er in 9 verschillende keren, door geldopnames op de Grote Markt te Groningen, weer afgehaald. Uit de verklaring blijkt verder dat getuige wekelijks telefonisch contact had met verdachte, waarbij verdachte het nummer telefoonnummer gebruikte.

De rechtbank is van oordeel dat getuige bij de politie een gedetailleerde en daarmee geloofwaardige verklaring heeft afgelegd. Een verklaring bovendien waarmee hij zichzelf strafrechtelijk heeft belast. De rechtbank zal om deze redenen de verklaring van getuige bij haar beoordeling als uitgangspunt nemen.

Getuige is nader bevraagd door de politie over het telefoonnummer dat bij verdachte in gebruik zou zijn, waarbij is gevraagd of de gebruiker van dit nummer ook een avatar/foto op WhatsApp had. Getuige toonde vervolgens de foto die door de gebruiker van het telefoonnummer voor WhatsApp werd gebruikt. Deze foto is als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen gevoegd

Dat verdachte de persoon is die ten tijde van het ten laste gelegde gebruik maakte van het telefoonnummer, vindt steun in de verklaring van aangever slachtoffer 4. Uit deze verklaring blijkt dat zij persoonlijk begeleider is van naam 9 en dat die naam 9 haar eind oktober 2015 heeft verteld dat er een jongen bij hem was gekomen, genaamd verdachte. Deze verdachte maakte gebruik van het telefoonnummer. Bij de aangifte van slachtoffer 4 is een foto gevoegd die deze verdachte gebruikte als profielfoto op WhatsApp en voor Facebook. Deze foto is als bijlage 1 gevoegd bij de aangifte. De rechtbank overweegt dat deze foto identiek is aan de foto die door getuige is getoond aan de politie en dat de manspersoon op deze foto grote overeenkomsten vertoont met verdachte. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de persoon is geweest die getuige heeft bewogen tot afgifte van zijn bankpas en pincode.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte het bankrekeningnummer van getuige na verwerving - direct of indirect - aan medeverdachte 1 heeft doorgegeven, het gestorte bedrag van de bankrekening heeft gepind of heeft laten pinnen en dit geld (geheel of gedeeltelijk) heeft overgedragen aan medeverdachte 1.

De rechtbank overweegt daartoe dat:

- het bankrekeningnummer van getuige ten tijde van het storten van het geldbedrag door slachtoffer 1, bij verdachte bekend was; het bankrekeningnummer, de pinpas en bijbehorende pincode van deze bankrekening zijn immers enkele dagen voor overboeking van het geldbedrag in bezit gekomen van verdachte;

- meerdere getuigen hebben verklaard over de modus operandi van ene ‘verdachte’ of ‘verdachte’, die hen vroeg om hun bankrekeningnummer, bankpas en pincode ter beschikking te stellen met een beloning in het vooruitzicht, terwijl deze modus operandi overeenkomt met de modus operandi in onderhavige zaak;

- verdachte ten tijde van zijn aanhouding in het bezit was van een mobiele telefoon met imei-nummer nummer, welk nummer overeenkomt met het telefoontoestel waarin de simkaart met telefoonnummer werd gebruikt;

- het telefoonnummer wordt genoemd in een tapgesprek (waaraan onder andere medeverdachte 1 deelnam) als het nummer van de jongen die ‘plastic dingen’ (de rechtbank begrijpt: pinpassen) regelt;

- onder verwijzing naar hetgeen hierover ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde wordt overwogen, voldoende vast is komen te staan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer.

De rechtbank heeft bij vonnis van 19 oktober 2018 bewezen geacht dat medeverdachte 1 de persoon is geweest die slachtoffer 1 heeft opgelicht. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met medeverdachte 1 dat dit moet worden aangemerkt als medeplegen van oplichting, maar is van oordeel dat het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid. Verdachte heeft de oplichting van slachtoffer 1 immers mogelijk en gemakkelijk gemaakt door medeverdachte 1 middelen (de bankpas) en inlichtingen (het bankrekeningnummer en de pincode) te verschaffen en hulp te bieden. Daarbij heeft verdachte zowel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die slachtoffer 1 zou worden opgelicht, als bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij behulpzaam zou zijn. Aldus is voldaan aan het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet.

De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan oplichting dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het bereid vinden van de houder(s) van bankrekeningnummer rekeningnummer voor het storten door slachtoffer 1 van het bedrag van €2.750, en/of het doorgeven van dit bankrekeningnummer aan medeverdachte 1. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.


Feit 2 subsidiair

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde en overweegt daartoe het volgende.

De rechtbank overweegt dat uit de aangiftes in het dossier blijkt dat de modus operandi in veel van de zaken op essentiële punten overeenkomsten vertoont. De modus operandi komt erop neer dat medeverdachte 1, telkens accentloos Nederlands sprekend, belde naar bedrijven - veelal kleine ondernemers - uit het hele land. Meestal stelde medeverdachte 1 zich voor als naam 1, maar hij gebruikte ook vergelijkbare namen zoals naam 3, naam 4, naam 5, naam 6, naam 7 of naam 8. Hij vertelde telkens aan de aangever dat hij werkzaam was als (gerechts)deurwaarder en/of dat hij werkzaam was bij een rechtbank of bij justitie. Vervolgens vertelde hij dat het bedrijf van de aangever een factuur niet had betaald en dat er om die reden beslag was of zou worden gelegd op de bankrekening van hun onderneming. Medeverdachte 1 vertelde dat deze beslaglegging en de daaropvolgende gerechtelijke procedure kon worden afgewend als het bedrijf direct geld zou overboeken. Het geldbedrag dat moest worden overboekt betrof telkens een aanzienlijk groter bedrag dan het bedrag van de zogenaamde openstaande factuur en diende volgens het verhaal als borgstelling. Medeverdachte 1 vertelde dat het verschil tussen het overgeboekte bedrag en het bedrag van de openstaande factuur na controle binnen een paar uur zou worden teruggestort. Hij hield de aangever aan de lijn totdat het geld door middel van een of meerdere spoedoverboekingen via internetbankieren was overgeboekt, terwijl hij vertelde welke handelingen de aangever moest verrichten.

De rechtbank acht deze modus operandi zodanig specifiek dat deze als bewijs kan worden gebruikt.

Aangever slachtoffer 2 is gebeld door het telefoonnummer. Ten aanzien van dit telefoonnummer geldt dat aangever slachtoffer 5, werkzaam bij instantie, heeft verklaard dat zij twee keer is gebeld door een persoon die probeerde haar geld te laten overboeken. Op 9 oktober 2015 is zij gebeld vanaf het telefoonnummer door een persoon die zich voordeed als naam 3, gerechtelijke deurwaarder van de rechtbank Amsterdam. Enkele weken later, op 4 november 2015, is zij gebeld vanaf het telefoonnummer door iemand die zich naam 1 noemde. Slachtoffer 5 heeft verklaard dat naam 3 en naam 1 dezelfde persoon zijn. Slachtoffer 5 heeft het gesprek van 9 oktober 2015 gefilmd en verbalisanten hebben de stem van de persoon op de opname herkend als de stem van medeverdachte 1. Daarnaast blijkt uit tapgesprekken tussen medeverdachte 1 en medeverdachte 2 dat medeverdachte 1 vanaf het telefoonnummer belde naar medeverdachte 2.

Op basis van deze gegevens acht de rechtbank bewezen dat medeverdachte 1 gebruikmaakte van het telefoonnummer.

Aangever slachtoffer 2 heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 2 november 2015 en heeft een geldbedrag van €2.650,00 gestort op het bankrekeningnummer rekeningnummer ten name van naam 9 ra.

Uit onderzoek is gebleken dat voornoemde bankrekening met bankrekeningnummer rekeningnummer op naam staat van naam 9.

Slachtoffer 4, de persoonlijk begeleider van naam 9 (hierna: naam 9), heeft verklaard dat naam 9 haar had verteld dat ergens eind oktober 2015 een jongen, genaamd verdachte, bij hem was gekomen. Deze verdachte vroeg of hij het bankpasje van naam 9 mocht gebruiken zodat hij geld op de rekening van naam 9 kon laten storten en het er dan met het bankpasje van naam 9 weer af kon halen. Naam 9 zou daarvoor als beloning een bedrag van €750,00 krijgen. Naam 9 heeft toen zijn bankpasje aan verdachte gegeven. Op afschriften van de bankrekening van naam 9 met bankrekeningnummer rekeningnummer zag slachtoffer 4 vervolgens dat er door slachtoffer 2 op 2 november 2015 een bedrag van €2.650,00 was bijgeschreven. Ook bleek uit de afschriften dat dezelfde dag een totaalbedrag van €1.450,00 was afgeschreven, door pintransacties met de pas van naam 9 bij een betaalautomaat in Groningen. Daarnaast had naam 9 tegen haar gezegd dat deze verdachte gebruik maakte van het telefoonnummer.

Onder verwijzing naar hetgeen met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde over de gebruiker van het telefoonnummer is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de persoon is geweest die naam 9 heeft bewogen tot afgifte van zijn bankpas en pincode.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte het bankrekeningnummer van naam 9 na verwerving - direct of indirect - aan medeverdachte 1 heeft doorgegeven, het gestorte bedrag van de bankrekening heeft gepind en dit geld (geheel of gedeeltelijk) heeft overgedragen aan medeverdachte 1. De rechtbank overweegt daartoe dat:

- het bankrekeningnummer van naam 9, in de periode dat het geldbedrag door slachtoffer 2 op deze rekening is gestort, bij verdachte bekend was; het bankrekeningnummer, de pinpas en bijbehorende pincode van deze bankrekening zijn immers in de periode van de overboeking in bezit gekomen van verdachte;

- meerdere getuigen hebben verklaard over de modus operandi van ene ‘verdachte’ of ‘verdachte’, die hen vroeg om hun bankrekeningnummer, bankpas en pincode ter beschikking te stellen met een beloning in het vooruitzicht, terwijl deze modus operandi overeenkomt met de modus operandi in onderhavige zaak;

- verdachte ten tijde van zijn aanhouding in het bezit was van een mobiele telefoon met imei-nummer nummer, welk nummer overeenkomt met het telefoontoestel waarin de simkaart met telefoonnummer werd gebruikt;

- het telefoonnummer wordt genoemd in een tapgesprek (waaraan onder andere medeverdachte 1 deelnam) als het nummer van de jongen die ‘plastic dingen’ (de rechtbank begrijpt: pinpassen) regelt;

- onder verwijzing naar hetgeen hierover ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde wordt overwogen, voldoende vast is komen te staan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer.

De rechtbank heeft bij vonnis van 19 oktober 2018 bewezen geacht dat medeverdachte 1 de persoon is geweest die slachtoffer 2 heeft opgelicht. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met medeverdachte 1 dat dit moet worden aangemerkt als medeplegen van oplichting, maar is van oordeel dat het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid. Verdachte heeft de oplichting van slachtoffer 2 immers mogelijk en gemakkelijk gemaakt door medeverdachte 1 middelen (de bankpas) en inlichtingen (het bankrekeningnummer en de pincode) te verschaffen en hulp te bieden. Daarbij heeft verdachte zowel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die slachtoffer 2 zou worden opgelicht, als bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij behulpzaam zou zijn. Aldus is voldaan aan het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet.

De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan oplichting dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het bereid vinden van de houder(s) van het bankrekeningnummer waarop door slachtoffer 3 een bedrag van €3.500,00 zou zijn gestort en/of het doorgeven van dit bankrekeningnummer aan medeverdachte 1 en/of anderszins medeplichtig is geweest aan de oplichting van slachtoffer 3. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.


Feit 3

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde en overweegt daartoe het volgende.

Slachtoffer 6 heeft aangifte gedaan van een poging tot oplichting gepleegd op 12 november 2015. Uit de aangifte blijkt dat zij die dag op haar zakelijke mobiele telefoon, met telefoonnummer, werd gebeld door een onbekend nummer. Ze hoorde een manspersoon zeggen dat hij naam 2 heette en een medewerker was van Flanderijn Gerechtsdeurwaarders Heerenveen. De man gaf aan dat slachtoffer 6 een bedrag van €1.281,00 moest storten op het bankrekeningnummer rekeningnummer ten name van naam 2, om te voorkomen dat haar woning ontruimd zou worden. Uit de aangifte blijkt verder dat hier nadien nog contact over is geweest via de e-mail en dat het bedrag uiteindelijk niet is overgemaakt door slachtoffer 6.

Uit onderzoek is gebleken dat voornoemde bankrekening met bankrekeningnummer rekeningnummer op naam staat van naam 2.

Naam 2 is hierover als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij begin november 2015 met een man, genaamd verdachte, had afgesproken in het stadspark te Groningen. Verdachte vroeg hem of hij wat wilde verdienen. Verdachte gaf aan dat hij geld binnen zou krijgen van zijn bedrijf. Naam 2 zou achthonderd euro krijgen als hij zijn beide pinpassen en pincodes zou afgeven. naam 2 heeft vervolgens de beide pinpassen die op zijn naam stonden (een ING- en een Rabobankpas) en pincodes aan verdachte gegeven.

De door voornoemde verdachte gehanteerde modus operandi komt overeen met de modus operandi van ene ‘verdachte’ of ‘verdachte’, waarover meerdere getuigen hebben verklaard. Ook aan hen zou zijn gevraagd om hun bankrekeningnummer, bankpas en pincode ter beschikking te stellen met een beloning in het vooruitzicht.

Onder verwijzing naar hetgeen hierover met betrekking tot het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de persoon is geweest die naam 2 heeft bewogen tot afgifte van zijn bankpassen en bijbehorende pincodes.

Verdachte is op 29 maart 2016 aangehouden. Bij zijn aanhouding is onder hem een mobiele telefoon van het merk Samsung met imei-nummer nummer, in beslag genomen.

Dit imei-nummer komt overeen met het telefoontoestel waarin de simkaart met telefoonnummer werd gebruikt. Door de politie is nader onderzoek gedaan naar de contacten van dit telefoonnummer. Uit dit onderzoek blijkt dat er met dit telefoonnummer (meerdere malen) contact is geweest met contacten die te linken zijn aan verdachte, waaronder naam 10 (de broer van verdachte), naam 11 (de zus van de ex van verdachte), naam 12 (de vader van de ex van verdachte) en getuige (die met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft verklaard dat verdachte de persoon is aan wie hij zijn bankpas had uitgeleend). Ook is op 12 november 2015 met dit telefoonnummer contact geweest met aangever slachtoffer 6 op het telefoonnummer, en op 17 en 18 november 2015 met voornoemde naam 2.

De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wijzen zodanig op de betrokkenheid van verdachte bij het delict, dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om die betrokkenheid te weerleggen. Verdachte heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen en heeft derhalve de verlangde verklaring niet willen geven, hoewel hij daartoe wel in de positie verkeerde. Dat betrekt de rechtbank in het nadeel van verdachte bij haar selectie en waardering van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal.

Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die slachtoffer 6 gepoogd heeft te bewegen tot afgifte van €1.281,00. De rechtbank acht niet bewezen dat er bij de poging tot oplichting sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met een ander en zal verdachte om die reden van het onderdeel medeplegen in de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 subsidiair: medeplichtigheid aan oplichting;

  • Feit 2 subsidiair: medeplichtigheid aan oplichting;

  • Feit 3: poging tot oplichting.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte voor medeplichtigheid aan oplichting en een poging tot oplichting tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^