Ontvankelijkheid OM: Gegevens uit HKS & Informatieverstrekking door FIU Nederland resp. FIU Luxemburg
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4850
De raadsman heeft zich in deze zaak op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Het verweer komt in de kern op het volgende neer.
De Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland heeft in een brief van 23 maart 2009 welbewust, althans met grove veronachtzaming van verdachtes belangen, onjuiste informatie verstrekt aan de FIU Luxemburg. Er is gesjoemeld met informatie om een opsporingsonderzoek in gang te kunnen zetten. Daarmee is opzettelijk dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijk proces geschonden.
De door de raadsman bedoelde informatie luidt: “verdachte is known with the following criminal offences:
- Violation of the Opiumact (2002, 2006, 2007, 2009)
- Threatening behaviour (2005).”
De informatie is ontleend aan het Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie.
De onjuistheid zou erin bestaan dat geen van de gestelde HKS-antecedenten tot een veroordeling heeft geleid.
Door dit laatste niet te vermelden is sprake van een vals opgemaakt stuk. Dat stuk heeft een bepalende invloed gehad op de aanhouding en verdere vervolging van verdachte. Niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging moet volgens de raadsman het gevolg zijn.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de FIU Nederland de informatie in kwestie mocht verstrekken en dat niet van belang is of sprake is van een veroordeling en bovendien dat verdachte geen beroep toekomt op een eventueel vormverzuim in verband met die verstrekking.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van dat het openbaar ministerie welbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijk proces heeft geschonden. Nadat op 5 maart 2009 van de zijde van de FIU Luxemburg door de FIU Nederland een verzoek was ontvangen in verband met een verdenking van de Luxemburgse autoriteiten dat verdachte in verband kon worden gebracht met witwassen, heeft de FIU Nederland aan de FIU Luxemburg bij brief van 23 maart 2009 de hierboven genoemde informatie verstrekt. Die informatie was gebaseerd op door de FIU Nederland aan het HKS ontleende informatie. In het HKS worden personen opgenomen tegen wie als verdachte proces-verbaal is opgemaakt. De informatie aan de FIU Luxemburg luidde dat verdachte was “known with…”, waarmee kennelijk wordt bedoeld: “komt (in de politiesystemen) voor in verband met…”. Die informatie is juist, de betreffende antecedenten waren opgeslagen. Eén van de genoemde antecedenten heeft betrekking op een Opiumwetzaak waarin een bewezenverklaring en toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is gevolgd. Een ander antecedent heeft betrekking op de verdenking van overtreding van artikel 2a van de Opiumwet, waarvoor verdachte in de onderhavige zaak wordt vervolgd (de zaak met parketnummer 14-810040-09) en waarin nog geen onherroepelijke uitspraak door de strafrechter is gedaan.
Niet valt in te zien dat, zoals de raadsman heeft gesteld, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of de onschuldpresumptie aan verstrekking van deze respectieve antecedenten in de weg zou staan. Dat terzake van de overige genoemde antecedenten geen veroordeling is gevolgd en dat deze antecedenten niet uit HKS waren verwijderd, betekent niet dat de FIU Nederland (en daarmee het openbaar ministerie) opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt. Uit het verhoor van het hoofd van de FIU Nederland door de rechter-commissaris maakt het hof op dat er voor de FIU Nederland geen aanleiding was om aan de juistheid van de betreffende informatie te twijfelen of ervan uit te gaan dat zij ten onrechte in HKS waren opgenomen. Met het overnemen van de HKS-gegevens in de brief van 23 maart 2009 is dan ook geen sprake van “gesjoemel” noch van het opmaken van een vals stuk.
Van een opzettelijk en met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort doen aan diens recht op een eerlijk proces is dan ook geen sprake. Het hof verwerpt het verweer.
De raadsman heeft voorts betoogd, kort gezegd, dat met de verstrekking van onjuiste informatie aan de Luxemburgse autoriteiten sprake is van schending van verdachtes privacy en daarmee van zijn rechten onder artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van de uit Luxemburg ontvangen reactie is vervolgens het opsporingsonderzoek tegen verdachte gestart en door deze gang van zaken zou sprake zijn van schending van diens recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM.
Het hof overweegt dat, voorzover de gegevens in kwestie ten onrechte niet waren verwijderd uit de betreffende databank, dit mogelijk een schending oplevert van artikel 8 EVRM. Dit betekent echter nog niet dat ook artikel 6 EVRM is geschonden. Bij het oordeel of er sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces gaat het om de eerlijkheid van de procedure in zijn geheel. Verdachte is voldoende in de gelegenheid geweest om alle uit Luxemburg ontvangen informatie ter discussie te stellen en zich tegen de beschuldiging van witwassen te verdedigen. Van een schending van artikel 6 EVRM is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. Het hof verwerpt het verweer.
Lees hier de volledige uitspraak.