Opfrisser: wanneer is sprake van “omzetten” van geldbedrag?

Parket bij de Hoge Raad 19 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1164

De verdachte is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 21 maanden wegens

  • Feit 1: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en

  • Feit 3, 9, 10, 13, 14, 15, 17: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak

  • Feit 6, 7, en 12: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming

  • Feit 21: medeplegen van witwassen

  • Feit 22: schuldwitwassen

Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte dienovereenkomstig een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Middel

Het middel is gericht tegen de bewezenverklaring van het onder 21 ten laste gelegde medeplegen van witwassen. Het middel is ook tegen de kwalificatie gericht. Het middel valt uiteen in drie deelklachten. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat de bewezen verklaarde pleegperiode niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. In de tweede plaats behelst het middel de klacht dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat het geldbedrag is ‘omgezet’. Ten derde bevat het middel de klacht dat het hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de in de rechtspraak ontwikkelde kwalificatie-uitsluitingsgrond, aangezien het enkele verdelen van de buit, die afkomstig is uit eigen misdrijf, niet kan worden aangemerkt als het verhullen van de illegale herkomst daarvan.

Conclusie AG

Voor zover het middel de klacht bevat dat de bewezen verklaarde pleegperiode niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, berust het kennelijk op de veronderstelling dat een bewezenverklaring, inhoudende dat de verdachte in een bepaalde periode een feit heeft gepleegd, meebrengt dat de verdachte gedurende de gehele periode de hem verweten handelingen heeft verricht. Die veronderstelling is onjuist. Vereist is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte in de bewezen verklaarde pleegperiode de daarin genoemde handelingen heeft verricht en niet dat de verdachte zich gedurende de gehele periode schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Aan dit vereiste voldoet de bestreden uitspraak. Daarop strandt de klacht. De bewezenverklaring is in zoverre naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.

Het middel bevat voorts de klacht dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een geldbedrag heeft omgezet. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat van ‘omzetten’ sprake is in geval van handelingen (vervanging, ruil, investering), waardoor de betrokkene een ander voorwerp verkrijgt dat het voordeel uit het oorspronkelijk misdrijf belichaamt. Het hof heeft overwogen dat de verdachte en zijn medeverdachten het geldbedrag hebben verworven door het medeplegen van de woninginbraak in plaats, terwijl de verdachte dat geldbedrag samen met anderen op de avond van 25 december 2012 daadwerkelijk voorhanden heeft gehad en heeft verdeeld. Over het omzetten van het geldbedrag overweegt het hof niets. Uit de vaststellingen van het hof volgt niet dat sprake is geweest van handelingen waardoor de verdachte en zijn medeverdachten een ander voorwerp hebben verkregen dan hetgeen oorspronkelijk uit misdrijf is verkregen. Het enkele verdelen van het geldbedrag tussen de medeverdachten is daartoe ontoereikend. De bewezenverklaring is in zoverre niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.

De vraag rijst of het voorafgaande tot cassatie dient te leiden. Het hof heeft ook bewezen verklaard dat de verdachte het geldbedrag tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft verworven en voorhanden heeft gehad. De stellers van het middel bestrijden niet dat de bewezenverklaring in zoverre wel naar de eis van de wet voldoende met reden is omkleed. Wel rijst de vraag of deze bewezenverklaring – zonder het onderdeel ‘heeft omgezet’- de kwalificatie ‘medeplegen van witwassen’ kan dragen. Dat brengt mij bij de bespreking van de derde klacht.

In dit verband kan het volgende worden vooropgesteld. Ingeval in een strafzaak die is toegesneden op witwassen het enkele verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf is bewezen verklaard, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen. Uit de motivering van het oordeel dat sprake is van witwassen moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Ingeval sprake is van het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de medeverdachte begaan misdrijf, zal uit de motivering van het oordeel dat sprake is van het medeplegen van (schuld)witwassen moeten kunnen worden afgeleid dat in nauwe en bewuste samenwerking meer is gedaan dan het enkele voorhanden hebben van het voorwerp doordat de gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Met de kwalificatie-uitsluitingsgrond wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. ‘Verhullen’ kan in de context van de witwasbepalingen worden uitgelegd als ‘versluieren’ en impliceert doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de herkomst te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken.

Het hof heeft vastgesteld dat het geldbedrag dat de verdachte samen met anderen heeft verworven en voorhanden heeft gehad afkomstig is van een door hen gepleegde woninginbraak. Het geldbedrag is aldus volgens het hof afkomstig uit een door de verdachte en zijn medeverdachten begaan misdrijf. Over dat oordeel wordt in cassatie niet geklaagd. De verdeling van het geldbedrag tussen de deelnemers aan de woninginbraak laat onverlet dat het geld binnen de dadergroep is gebleven. Daar wringt de schoen. In die zin is de situatie niet wezenlijk anders dan in geval één dader een deel van het door hem buitgemaakte bedrag op een bankrekening stort en het andere deel contant onder zich houdt.

Uit de motivering van het oordeel dat sprake is van witwassen kan aldus niet worden afgeleid dat de verdachte samen met zijn medeverdachten het geldbedrag niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat de gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.

Ook de overweging dat door de verdeling van het geldbedrag de herkomst van het geldbedrag daadwerkelijk is verhuld, acht ik niet zonder meer begrijpelijk. Het geldbedrag met de daarbij behorende coupures bevond zich immers na verdeling nog in zijn geheel onder de verdachte en zijn medeverdachten. In zoverre is de verhullende werking nog minder sterk dan in geval een geldbedrag op een bankrekening wordt gestort, waardoor de coupures aan het oog worden onttrokken.

Aan het voorafgaande doet niet af dat het geldbedrag uiteindelijk niet is teruggevonden.

Het middel slaagt ook in zoverre. Dat betekent dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.

Lees hier de volledige conclusie.


Print Friendly and PDF ^