OVAR veroorzaken schade aan gezondheid anderen & Vrijspraak valsheid in geschrifte
/Rechtbank Noord-Holland 13 februari 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:2482
Verdenking
- veroorzaken schade aan gezondheid anderen
- valsheid in geschrifte
Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde, onafhankelijk van de vraag of het Openbaar Ministerie ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en of het (gedeeltelijk) bewezen kan worden geacht, niet tot de kwalificatie van een strafbaar feit kan leiden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Artikel 96, lid 1 en 2, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg luidt als volgt:
"1.Degene die, hetzij niet ingeschreven staande in een register, hetzij wel in een register ingeschreven staande doch bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg kennelijk tredende buiten de grenzen van hetgeen overeenkomstig hoofdstuk III tot zijn gebied van deskundigheid wordt gerekend, bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
2.Indien de in het eerste lid bedoelde persoon weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie."
Het onder 1 tenlastegelegde luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
"hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 30 november 2012, te Haarlem, en/of Amstelveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, terwijl hij en/of zijn mededader (telkens) bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, wist en/of ernstig(e-) reden had om te vermoeden dat hij en/of zijn mededader daarbij (telkens) (buiten noodzaak) een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander heeft/hebben veroorzaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader, (telkens): (...)"
Artikel 96, lid 1 of lid 2, Wet op de individuele beroepen in de gezondheidszorg stelt - kort gezegd - strafbaar het al dan niet opzettelijk dan wel culpoos veroorzaken van schade aan de gezondheid van een ander dan wel de aanmerkelijke kans daarop door niet-gekwalificeerden. Door het ontbreken in de tenlastelegging van het bestanddeel “hetzij niet ingeschreven staande in een register, hetzij wel in een register ingeschreven staande doch bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg kennelijk tredende buiten de grenzen van hetgeen overeenkomstig hoofdstuk III tot zijn gebied van deskundigheid wordt gerekend”, kunnen de tenlastegelegde handelingen, indien bewezen, niet als een strafbaar feit worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat het hier niet om een kennelijke taal- en/of schrijffout gaat, waarvan de rechtbank bevoegd zou zijn deze te verbeteren.
Het is een wettelijk vereiste dat de bewezenverklaring voldoet aan de delictsomschrijving zoals vermeld in het betreffende wetsartikel. Nu kwalificatie van het onder 1 tenlastegelegde niet mogelijk is onder artikel 96 van de Wet op de individuele beroepen in de gezondheidszorg, noch onder een ander relevant wetsartikel, ontslaat de rechtbank verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde van alle rechtsvervolging.
Bewijs ten aanzien van feit 2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit nu er onvoldoende bewijs is om verdachte als mededader aan te merken.
Vrijspraak feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Alle ten laste gelegde valselijk opgemaakte recepten betreffen door medeverdachte [medeverdachte 1] getekende recepten op naam van respectievelijk de artsen [arts 1] en [arts 2]. Het dossier bevat één verklaring afkomstig van medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte ervan op de hoogte was dat medeverdachte [medeverdachte 1] recepten op naam van de artsen zelf ondertekende. Verdachte ontkent hiervan wetenschap te hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat de enkele verklaring van [medeverdachte 1] niet voldoende is om een zodanig nauwe en bewuste samenwerking aan te nemen dat voldaan is aan de vereisten voor medeplegen. Dat verdachte, zoals onder feit 1 (onder meer) ten laste is gelegd, recepten voor Finasteride heeft ondertekend, waarvan verdachte zelf overigens stelt dat het geen recepten waren maar dat het slechts ging om het doorsturen van NAW-gegevens, maakt het voorgaande niet anders. Aldus staat niet vast dat er sprake is van medeplegen ten aanzien van feit 2. Derhalve wordt verdachte hiervan vrijgesproken.
Beslissing
De rechtbank stelt vast dat, nu er een bestandsdeel mist in het onder feit 1 ten laste gelegde, de gedraging geen strafbare feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Lees hier de volledige uitspraak.