Overtreding van artikel 13, eerste lid, onder a, van de Flora- en faunawet. Partiële nietigheid dagvaarding.

Rechtbank Noord-Holland 18 november 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10781

Partiële nietigheid van de dagvaarding

In de tenlastelegging wordt de periode van 23 juli 2012 tot en met 25 juni 2013 vermeld waarin verdachte opzettelijk, één of meer delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren, behorende tot de door de Minister van Economische Zaken aangewezen soorten als bedoeld in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet ten verkoop voorhanden of in voorraad zou hebben gehad, zou hebben verkocht of ten verkoop zou hebben aangeboden en/of onder zich zou hebben gehad. De tenlastelegging beperkt zich met betrekking tot de nadere feitelijke omschrijving van de hiervoor genoemde bestanddelen (cursief en onderstreept) tot opsomming van die delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren die op 25 juni 2013 zijn aangetroffen.

De term ‘waar onder’ zoals opgenomen in de tenlastelegging duidt op meer en mogelijk andere delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren, maar deze worden in de tenlastelegging niet nader omschreven. Door bovendien tenlastelegging van een periode die een aanvang neemt zo’n twee jaar vóór de datum van aantreffen van de goederen die feitelijk staan omschreven, kan mede om die reden de tenlastelegging niet anders worden begrepen dan betrekking hebbend op meer en ook andere delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren. Deze zijn echter niet feitelijk omschreven. De tenlastelegging voldoet op dat punt niet aan de vereisten van artikel 261 Sv.

Voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op andere delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren dan feitelijk omschreven levert de term ‘waar onder’ in de tenlastelegging partiele nietigheid van de dagvaarding op.

Wettelijk kader

Op 1 juli 1975 trad in werking de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora ofwel het CITES-Verdrag. Dit verdrag beoogt wereldwijd de legale handel in wilde dier- en plantensoorten te reguleren om soorten te beschermen tegen overexploitatie. Het Verdrag is van toepassing op elk dier of elke plant, levend of dood, van een soort die is opgenomen in een Bijlage bij het CITES-Verdrag. Kort gezegd kent het CITES-Verdrag de Bijlagen I, II en III, waarin zijn opgenomen (I) soorten die met uitsterven worden bedreigd en (II) soorten die zonder maatregelen mogelijk met uitsterven kunnen worden bedreigd en (III) soorten waarvan één Lid-Staat de bescherming eist omdat de soort op haar grondgebied wordt bedreigd.

Ter uitvoering van het CITES-Verdrag heeft ook de Europese Unie regels uitgevaardigd. Dit is de Basisverordening (Verordening van 9 december 1996, (EG) Nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het handelsverkeer). Uitvoeringscriteria zijn neergelegd in de Uitvoeringsverordening (Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen (etc.)). De Basisverordening en de Uitvoeringsverordening vormen samen de wettelijke basis voor effectuering van het CITES-Verdrag in de wetgeving van de EU-Lidstaten.

De Basisverordening kent Bijlagen A, B, C en D, waarin de beschermde soorten worden opgenoemd. In grote lijnen komen Bijlagen A, B en C overeen met Bijlagen I, II, en III van het CITES-Verdrag.

Volgens artikel 8, tweede lid, Basisverordening kunnen de Lid-Staten het in bezit hebben van specimens, met name van levende dieren die behoren tot de in bijlage A genoemde soorten, verbieden.

In Nederland is het CITES-regime uitgewerkt in de Flora- en Faunawet (FFW) en de daarop gebaseerde regelgeving.

Artikel 5, tweede lid, FFW juncto artikel 4, eerste lid, onder a en tweede lid, onder a, van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, wijst de diersoorten van Bijlage A en B van de Basisverordening aan als beschermde uitheemse diersoorten.

Artikel 13, eerste lid, onder a, FFW verbiedt – onder meer – het onder zich hebben, kopen, verkopen, ten verkoop voorhanden hebben of in voorraad hebben of ten verkoop aanbieden van dieren of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort. Van dit bezitsverbod is volgens artikel 75, tweede, derde en vijfde lid, FFW vrijstelling mogelijk bij ministeriële regeling, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

De vrijstellingen zijn neergelegd in artikel 11 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (Rvbdp), dat – zakelijk weergegeven – luidt:

1. Van het verbod op het onder zich hebben, kopen, verkopen, ten verkoop voorhanden hebben of in voorraad hebben of ten verkoop aanbieden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, FFW geldt een vrijstelling voor dode specimens van in gevangenschap geboren en gefokte of uit het wild afkomstige dieren, behorende tot beschermde uitheemse diersoorten, genoemd in bijlage A bij de basisverordening, indien:

a. het meer dan 50 jaar geleden verkregen bewerkte specimens betreft als omschreven in artikel 2, onder w, van de Basisverordening (hierna: de ‘antiekvrijstelling’);

b. het persoonlijke bezittingen of huisraad betreft als omschreven in artikel 2, onderdeel j, van de Basisverordening of

c. kan worden aangetoond dat de specimens overeenkomstig de wet en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen.

2. Onverminderd artikel 13, vierde lid, FFW geldt een vrijstelling van het verbod op het onder zich hebben, bedoeld in artikel 13, eerste lid, FFW voor levende en dode specimens van in gevangenschap geboren en gefokte dieren, behorende tot beschermde uitheemse diersoorten, genoemd in bijlage B, C of D bij de basisverordening, indien kan worden aangetoond dat de dieren in Nederland zijn gefokt, of indien het eieren, nesten of producten van die soorten betreft, betrokken producten van gefokte dieren afkomstig zijn.

De genoemde antiekvrijstelling, omschreven in art. 2, onder w, van de Basisverordening, ziet op ‘specimens die meer dan 50 jaar vóór de inwerkingtreding van de Basisverordening ter vervaardiging van juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten zijn gebracht in een toestand die grondig verschilt van hun natuurlijke ruwe staat en waarvan ten genoegen van de administratieve instantie van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat zij onder die voorwaarden zijn verworven. Dergelijke specimens gelden enkel als bewerkt indien zij duidelijk passen in een van de genoemde categorieën en indien zij de beoogde functie kunnen vervullen zonder dat daarvoor nog snijwerk, bewerking of verdere afwerking nodig zijn’. Gelet op de datum van inwerkingtreding van de Basisverordening kunnen specimens alleen onder de antiekregeling vallen indien deze voor 1947 zijn vervaardigd.

De genoemde vrijstelling voor persoonlijke bezittingen of huisraad, omschreven in artikel 2, onder j, van de Basisverordening ziet op ‘dode specimens alsmede delen en producten daarvan, die een particulier toebehoren en die deel uitmaken van zijn gewone persoonlijke bezittingen of daartoe bestemd zijn’.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

Beoordeling rechtbank

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van:

  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2014;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 26 juni 2013 (dossierpagina 80-81);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen determinatie inbeslaggenomen goederen d.d. 10 juli 2013 inclusief de daaraan toegevoegde fotobijlagen (dossierpagina 1410-1454).
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot het verrichten van 120 uur taakstraf, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onrechtmatig bezit van een omvangrijke hoeveelheid gedroogde koppen, schedels en skeletten van Kalongs en Vliegende honden, tassen, portemonnees en riemen gemaakt van slangenleer, tanden van wolven, krokodillen en katachtigen en hangertjes van zeepaardjes, alle beschermde of met uitsterven bedreigde uitheemse diersoorten. Verdachte heeft een deel van deze hoeveelheid goederen bij elkaar verzameld door ze te ruilen met andere verzamelaars en een deel daarvan door ze via internet veiling websites als eBay van buitenlandse handelaren aan te kopen. Enerzijds bemachtigde verdachte voornoemde goederen vanuit zijn eigen interesse voor planten en dieren. Anderzijds voor zijn financiële gewin. Zo bood verdachte voornoemde goederen ook middels advertenties geplaatst onder het account genaamd ‘[marktplaats accountnaam]’ op de website van marktplaats.nl aan.

Verzamelaars en verkopers van zulke specimens bewegen zich op zeer gevoelig terrein. Enerzijds dient ruimte te bestaan voor de rechtmatige handel in en duurzame exploitatie van dierlijke producten van uitheemse diersoorten. Anderzijds dienen met uitsterven bedreigde diersoorten effectief beschermd te worden om de natuurlijke soortenrijkdom in stand te houden. Het CITES-Verdrag en de daarop berustende Europese en Nederlandse wet- en regelgeving beogen in dit krachtenveld een gerechtvaardigde balans te vinden. Dat gebeurt ten dele door een strikt administratief regime, waarmee de traceerbaarheid van specimens moet worden verzekerd. Alleen door handhaving van dat regime kunnen illegale specimens worden geïdentificeerd en wordt handhaving mogelijk. Wie zich, zoals verdachte, profileert als liefhebber en kenner, zal daarom de nodige juridische kennis moeten opdoen, zal zijn administratie op orde moeten hebben en zal de voorgeschreven documentenstroom moeten beheersen.

Verdachte heeft in de bewezenverklaarde gevallen geen oog gehad voor de wettelijke maatregelen ter regulering van de handel in producten van bedreigde diersoorten. Dat valt hem kwalijk te nemen omdat hij daarmee heeft bijgedragen aan een omvangrijke illegale handel in producten van bedreigde diersoorten. Het gaat blijkens het aantreffen van de grote hoeveelheid aan de nader omschreven goederen in het onderhavige geval niet om een kleine hoeveelheid specimens. Daarnaast betroffen het voornamelijk diersoorten die zonder maatregelen mogelijk met uitsterven in hun voortbestaan worden bedreigd. Zo bevonden zich in de collectie van verdachte onder meer wolventanden welke met uitsterven worden bedreigd en aldus zijn opgenomen in Bijlage A van de Basisverordening EG 338/97. Blijkens de zich in het dossier bevindende gedingstukken verdiende verdachte hier ook geld mee, zoals hij ook ter terechtzitting heeft bevestigd.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^