Overweging over de ontvankelijkheid van een verzoek tot wraking in een strafzaak op grond van de Overleveringswet
/Rechtbank Amsterdam 4 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ1371
Op 15 november 2012 heeft de IRK de overleveringsdetentie van verzoeker voor de duur van vijftien dagen verlengd, ingaande op 28 november 2012. Vanuit het perspectief van verzoeker betekende dit dat hij met ingang van 28 november 2012 nog vijftien dagen moest zitten. Op 12 december 2012 zou hij in vrijheid worden gesteld, tenzij de overleveringsdetentie tijdig of met terugwerkende kracht zou worden verlengd. Een verlenging met terugwerkende kracht kan alleen worden uitgesproken door een meervoudige kamer. Op ter zitting nader toegelichte gronden stelt verzoeker dat zijn overleveringsdetentie niet tijdig is verlengd en evenmin heeft een behandeling voor een meervoudige kamer plaatsgevonden waarbij dit met terugwerkende kracht zou kunnen worden gedaan. Naar de mening van verzoeker blijkt uit de omstandigheid dat de rechter zich bevoegd heeft geacht om de zaak te behandelen, en uit de evidente telfout die zij heeft gemaakt, dat zij in deze zaak vooringenomen is dan wel de schijn daarvan heeft gewekt.
De rechter heeft na het mondelinge verzoek tot wraking de officier van justitie het woord gegeven en vervolgens rauwelijks en zonder verzoeker of diens raadsman te horen, medegedeeld dat zij de vordering van de officier zou toewijzen. Daarop aangesproken heeft de rechter toegegeven te snel te zijn geweest en verzoeker alsnog gelegenheid gegeven zijn zienswijze te geven. Omdat de beslissing al was genomen, heeft verzoeker aangegeven hierop niet in te gaan, omdat dit mosterd na de maaltijd zou zijn. Hieruit volgt dat de rechter geen hoor en wederhoor heeft toegepast hetgeen vooringenomenheid oplevert, dan wel de schijn daarvan, aldus verzoeker.
De weergave van het verloop der dingen staat verkeerd vermeld in het bevel verlenging gevangenhouding van 13 december 2012. In het bevel staat immers vermeld dat de beslissing is genomen nadat verzoeker en zijn advocaat waren gehoord. Dat is niet een weergave van de werkelijkheid. De beslissing was al gegeven voordat verzoeker in de gelegenheid werd gesteld zijn visie op de vordering te geven. Hiermee tracht de rechter haar partijdige gedrag te verhullen. Ook dat levert vooringenomenheid van de rechter op.
De reactie van de rechter
De rechter heeft gewezen op de door haar overgelegde schriftelijke reactie waarin de manier waarop de termijnen worden berekend, wordt uitgelegd. De officier van justitie heeft die manier van berekenen bevestigd. De berekeningswijze wordt ook ondersteund door jurisprudentie. Ten aanzien van het schenden van hoor en wederhoor heeft de rechter aangevoerd dat zij te snel heeft beslis. Hierdoor is vergeten hoor en wederhoor toe te passen. In dat verband heeft de rechter aangevoerd dat er tijdens de zitting een onprettige stemming hing. De rechter heeft verder aangevoerd dat van verhullen van de van de gang van zaken geen sprake is. Voor het geven van een bevel tot gevangenhouding wordt gebruik gemaakt van een standaardformulier. De juiste gang van zaken staat vermeld in het van de zitting opgemaakte proces-verbaal, dat aanstonds, in aanwezigheid van de opgeëiste persoon en zijn raadsman, op de zitting aan de griffier is gedicteerd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zich geen (vrees voor) partijdigheid van de rechter heeft voorgedaan en heeft aan de hand van een door haar overgelegde notitie onder verwijzing naar jurisprudentie uitleg geven over de wijze van berekening van de termijn.
De beoordeling van het verzoek
Voorafgaande aan de inhoudelijke beoordeling dient de rechtbank te beoordelen of het verzoek kan worden ontvangen. De Overleveringswet kent geen eigen wrakingsregeling. Verschillende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering worden in de Overleveringswet van overeenkomstige toepassing verklaard. Onder die toepasselijke verklaarde bepalingen n behoren niet de bepalingen van artikel 512 en volgende van het Wetboek van Strafvordering. Evenmin zijn van toepassing verklaard de op wraking betrekking hebbende bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of de Algemene wet bestuursrecht. Er is dus geen rechtstreekse regeling van toepassing die de wraking regelt voor gevallen die worden berecht onder de Overleveringswet. Naar het oordeel van de rechtbank is de regeling van wraking onder meer een uitwerking van de in het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gegarandeerde recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke rechter. Aan dat grondrecht zou afbreuk worden gedaan indien een mogelijkheid van wraking in overleveringszaken zou ontbreken. In die omstandigheid acht de rechtbank, met de rechter, de officier van justitie en verzoeker, de bepalingen van artikel 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
De inhoudelijke beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekster daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De eerste grond stelt de vraag aan de orde of de door de rechter gehanteerde berekeningsmethode waarbij de op 15 november 2012 verlengde termijn een aanvang nam op 29 november 2012 de juiste is. Ten aanzien daarvan heeft te gelden dat het niet de taak van de rechtbank is om te beoordelen of de berekeningsmethode en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Deze feiten en omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid uit de grond dat in de visie van verzoeker ook volgens de rechter de termijn een aanvang nam op 28 november 2012, en dat zij dat heeft willen verhullen. Immers uit het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer blijkt dat dit een blote op de beslissing van 15 november 2012 berustende mededeling was en dat de rechter gemotiveerd heeft dat naar haar berekening de termijn nog niet verlopen was. Uit de ten aanzien van deze grond overige ter zitting aangevoerde stellingen van verzoeker kunnen evenmin feiten en omstandigheden worden afgeleid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Ten aanzien van de schending van hoor en wederhoor is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de rechter al een oordeel op de vordering van de officier van justitie had gegeven voordat de raadsman van verzoeker in de gelegenheid was gesteld zijn zienswijze over de vordering te geven, bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde schijn kan hebben doen ontstaan dat bij de rechter sprake was van vooringenomenheid. Dat de rechter de beslissing bij wege van ordemaatregel heeft genomen, in afwachting van de behandeling van het wrakingsverzoek, doet hieraan niet af. Ook onder die omstandigheden mag de verzoeker verwachten dat een zo fundamenteel beginsel als hoor en wederhoor wordt nagekomen. Bij schending van dat beginsel kan de indruk van partijdigheid worden gewekt. Dat de rechter nadien alsnog de gelegenheid tot wederhoor heeft geboden kan die indruk dan niet meer wegnemen.
De derde door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond mist naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen kan er bij verzoeker en zijn raadsman geen misverstand zijn ontstaan over de feitelijke gang van zaken ter zitting. De manier waarop de gang van zaken in het bevel tot gevangenhouding is weergegeven levert dan ook geen vooringenomenheid op, noch kan daarmee bij verzoeker de schijn van vooringenomenheid zijn gewekt.
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking toe;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak van verzoeker met parketnummer 13.706701-12 wordt voortgezet voor een andere rechter.
Lees hier de volledige uitspraak.