PG bij de Hoge Raad: geen aanknopingspunten voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek n.a.v. aangiften tegen minister De Jonge
/De Procureur-Generaal (PG) bij de Hoge Raad Edwin Bleichrodt heeft de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd dat hij geen aanknopingspunten ziet voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van twee aangiften van Kamerlid Van Haga. De aangiften tegen minister De Jonge werden gedaan in verband met het gevoerde coronabeleid en uitspraken die de minister in dat kader deed. In de visie van de PG is er geen verdenking dat minister De Jonge zich heeft schuldig gemaakt aan het ambtsdelict dat kort gezegd gaat om het nemen van beslissingen of het geven van bevelen, wetende dat daardoor de Grondwet of andere wet- en regelgeving worden geschonden.
De PG heeft de Minister van Justitie en Veiligheid over zijn bevindingen en de uitkomst van het door hem uitgevoerd oriënterend onderzoek geïnformeerd. Het is nu aan de Minister om op basis van de bevindingen te bepalen of een opsporingsonderzoek aangewezen is.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad is een onafhankelijk en zelfstandig instituut binnen de rechterlijke organisatie dat los staat van het rechtscollege de Hoge Raad. Er is geen gezagsverhouding tussen de Procureur-Generaal en de Hoge Raad. Dat komt ook tot uitdrukking in het woordje ‘bij’. De Procureur-Generaal geeft leiding aan het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad behoort niet tot het Openbaar Ministerie en is onafhankelijk ten opzichte van de Minister van Justitie en Veiligheid.
De procedure
In artikel 119 van de Grondwet is bepaald dat (voormalig) leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen voor door hen begane ambtsmisdrijven worden berecht door de Hoge Raad. De PG bij de Hoge Raad is belast met de strafrechtelijke vervolging van dergelijke ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen.
Hij kan echter niet naar eigen inzicht tot strafvervolging overgaan. Hij dient daartoe eerst opdracht te krijgen ofwel bij Koninklijk Besluit door de regering ofwel door een besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In 2017 is een Protocol (voor link zie einde bericht) vastgesteld waarin is omschreven op welke wijze wordt omgegaan met aangiften betreffende ambtsdelicten van bewindspersonen die binnenkomen bij een ministerie, het Openbaar Ministerie of bij de PG bij de Hoge Raad.
Indien er sprake is van een aangifte in de zin van het Protocol, start de PG bij de Hoge Raad een oriënterend onderzoek gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Na afloop van het oriënterend onderzoek informeert de PG bij de Hoge Raad de Minister van Justitie en Veiligheid over zijn bevindingen.
De aangiften
Namens de heer Van Haga, lid van de Tweede Kamer, zijn twee aangiften tegen minister De Jonge gedaan. De aangiften hebben betrekking op beleid dat hij als (demissionair) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens de coronacrisis heeft gevoerd en uitspraken die hij in dat kader heeft gedaan.
De aangever stelt dat minister De Jonge zich met de invoering van het coronatoegangsbewijs schuldig heeft gemaakt aan het ambtsmisdrijf dat kort gezegd gaat om het nemen van beslissingen of het geven van bevelen, wetende dat daardoor de Grondwet of andere wetten of algemene maatregelen van bestuur worden geschonden.
De eerste aangifte ziet op het invoeren van het coronatoegangsbewijs en uitspraken die door Minister De Jonge in dat verband zijn gedaan, onder meer over ongevaccineerden. Gesteld wordt dat sprake is van beroepsmatige discriminatie, groepsbelediging en het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld.
De tweede aangifte heeft betrekking op het coronabeleid ten aanzien van verpleeghuizen. In die aangifte wordt gesteld dat sprake is van dood door schuld omdat onder verantwoordelijkheid van Minister De Jonge sprake zou zijn geweest van ernstig wanbeleid dat heeft geleid tot het overlijden van vele bewoners.
Het oriënterend onderzoek
De burgerlijke rechter heeft in oktober 2021 (in hoger beroep bekrachtigd in februari 2022) geoordeeld dat de invoering van het coronatoegangsbewijs niet onrechtmatig was. Van verboden discriminatie tussen gevaccineerden en ongevaccineerden was volgens de burgerlijke rechter geen sprake. Mede daarom kan niet worden gesteld dat minister De Jonge in het kader van het coronatoegangsbewijs beslissingen heeft genomen dan wel bevelen heeft gegeven, wetende dat daardoor in strijd werd gehandeld met de Grondwet, andere wetten of algemene maatregelen van bestuur. Van een verdenking van een ambtsmisdrijf is dus geen sprake. Dezelfde conclusie geldt volgens de PG voor uitlatingen die minister De Jonge over het coronatoegangsbewijs en vaccinatie heeft gedaan.
Voor zover in de eerste aangifte wordt gesteld dat minister De Jonge zich schuldig heeft gemaakt aan beroepsmatige discriminatie, groepsbelediging en het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld geldt het volgende. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om in de strafbepalingen over discriminatie specifieke discriminatiegronden te noemen. De zeer diverse groep ongevaccineerden valt niet onder de reikwijdte van deze bepalingen. Ook kan niet worden gesteld dat het hier gaat om discriminatie wegens ‘levensovertuiging’. Mensen kiezen er om sterk uiteenlopende redenen voor om zich niet te laten vaccineren. Ook in dit opzicht bestaat er geen aanknopingspunt voor een opsporingsonderzoek.
Voor strafbaarheid van dood door schuld is nodig dat sprake is van schuld en een causaal verband tussen de gedraging en het gevolg, de dood. Bij schuld moet het gaan om grove of aanmerkelijke schuld. Niet beslissend is de vraag of andere dan de gemaakte keuzes van de minister/het kabinet meer geschikt zouden zijn geweest ter bestrijding van de pandemie. Er is geen enkel aanknopingspunt om aan te kunnen nemen dat minister De Jonge in het kader van het coronabeleid ten aanzien van verpleeghuizen met grove of aanmerkelijke schuld heeft gehandeld én dat de in de aangifte in abstracto vermelde sterfgevallen redelijkerwijs als gevolg van zijn handelen hem kunnen worden toegerekend. Dezelfde conclusie geldt voor het in de tweede aangifte genoemde ambtsmisdrijf.
Samengevat concludeert de PG dat uit zijn onderzoek geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit een verdenking van een ambtsdelict naar voren komt. Om die reden ziet hij geen aanknopingspunten voor een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangiften.
Publicaties
Oriënterend onderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad n.a.v. aangiften tegen de heer H.M. de Jonge in verband met beleid dat hij als (demissionair) minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft gevoerd en uitspraken die hij heeft gedaan tijdens de coronacrisis.
Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen.