Politierechter ontslaat verdachte van rechtsvervolging nu de OvJ de tenlastelegging op een andere bepaling had moeten baseren
/Rechtbank Limburg 7 maart 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:1976
De verdenking komt er op neer dat de verdachte een vals of vervalst Kroatisch rijbewijs voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde voorhanden hebben van een vervalst Kroatisch rijbewijs kan worden bewezen. Hij heeft daarbij verwezen naar de processen-verbaal van de politie en de Koninklijke Marechaussee en de bekennende verklaring van de verdachte, die zich alle in het dossier bevinden.
Het oordeel van de politierechter
De politierechter komt tot het bewijs van het tenlastegelegde.
De strafbaarheid
De poltierechter heeft de vraag opgeworpen of de officier van justitie het juiste misdrijf heeft tenlastegelegd en of niet in plaats van artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) artikel 231 lid 2 Sr zou moeten worden tenlastegelegd. De politierechter heeft hiermee gedoeld op het leerstuk van de specialiteit. Het valse document in de onderhavige zaak is immers een Europees rijbewijs van Kroatië en als zodanig een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 231 Sr gaat over dat soort documenten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet nodig is om artikel 231 lid 2 Sr ten laste te leggen en dat kan worden volstaan met een tenlastelegging gestoeld op artikel 225 lid 2 Sr, nu de verdachte in de visie van de officier van justitie het vervalste rijbewijs voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft gevorderd dat de politierechter aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal oplegen voor de duur van twee maanden.
De politierechter stelt vast dat het document dat de verdachte voorhanden had een vervalst Kroatisch rijbewijs was. Kroatië is sind 1 juli 2013 lid van de Europese Unie en daarmee is een rijbewijs van dat land een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
De politierechter overweegt dat artikel 231 lid 2 Sr sinds de laatste wijziging van dat artikel moet worden beschouwd als een logische specialis van artikel 225 Sr. Hoewel dat vóór die wijziging anders was, heeft de wetgever uitdrukkelijk bedoeld te bepalen dat die logische specialiteit bestaat en dat ook andere identiteitsbewijzen dan reisdocumenten onder de werking van artikel 231 Sr zouden worden gebracht. Dat volgt uit de wetsgeschiedenis. In de Memorie van Toelichting bij die wetswijziging (Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden) valt te lezen:
Zoals blijkt uit de jurisprudentie, kan naar huidig recht artikel 231 Sr niet als specialis in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr ten opzichte van artikel 225 Sr worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in 1997 hierover overwogen dat nu het bij artikel 231, eerste lid, Sr voorziene misdrijf niet alle bestanddelen bevat van het bij artikel 225, eerste lid, Sr strafbaar gestelde feit, terwijl in de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de opvatting dat artikel 231 Sr ten opzichte van artikel 225 Sr niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling, het aan het openbaar ministerie vrijstond de tenlastelegging toe te snijden op artikel 225 Sr. Nu als gevolg van dit wetsvoorstel artikel 231 Sr alle delictsbestanddelen van artikel 225 Sr zal bevatten plus een aantal extra bestanddelen die toegesneden zijn op vervalsing van reisdocumenten, erkende identiteitsbewijzen en andere identiteitsbewijzen die afgegeven zijn door diensten of organisaties van vitaal of nationaal belang, kan de stelling worden verdedigd dat artikel 231 Sr, als dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, ten opzichte van artikel 225 Sr als een bijzondere bepaling moet worden aangemerkt en dat dientengevolge straks bij vervalsing van deze identiteitsbewijzen of reisdocumenten de werking van artikel 225 Sr is uitgeschakeld. (…)
Doordat artikel 231 Sr een specialis vormt ten opzichte van artikel 225 Sr, is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 55, tweede lid, Sr en geldt de regel dat de bijzondere bepaling van artikel 231 Sr de werking van de algemene bepaling van artikel 225 Sr uitsluit. Voor het strafmaximum maakt dat geen verschil, maar wel voor de inhoud van de tenlastelegging en de kwalificatie van het strafbare feit.
De politierechter stelt vast dat de officier van justitie in deze zaak artikel 231 Sr had moeten gebruiken voor de tenlastelegging. Deze vaststelling brengt met toepassing van artikel 55 lid 2 Sr mee dat de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd. Immers, de politierechter dient te beslissen op de grondslag van de tenlastelegging en het volgens artikel 55 lid 2 Sr van toepassing zijnde artikel is niet ten laste gelegd. Dit betekent dat de verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging.
Lees hier de volledige uitspraak.