Rb acht doorzoeking smartphone ogv 94 Sv toegestaan itt eerdere Hof-uitspraak
/Rechtbank Oost-Brabant 5 juni 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3228
De raadsman van verdachte heeft met een beroep op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015 betoogd dat de inbeslagname van en het onderzoek op de voet van art. 94 Sv aan de smartphone van het merk Blackberry en de laptop van het merk IBM onrechtmatig is geweest. Daartoe voert hij aan dat het lichten van de gegevens op die gegevensdragers een inbreuk vormt op het bij art. 8 van het EVRM gewaarborgde recht op privacy, terwijl art. 94 Sv daarvoor een onvoldoende kenbare en voorzienbare wettelijke grondslag biedt. De raadsman concludeert vervolgens dat dit een zodanig ernstig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert, dat het gevolg daarvan moet zijn dat al het bewijs wat door het lichten van de gegevens van de smartphone en de laptop van verdachte is verkregen – het bestaan van de contacten van verdachte met medeverdachte 3, medeverdachte 1 en medeverdachte 2 en hun verhoren bij de politie daar als verboden vruchten onder begrepen – van het bewijs moet worden uitgesloten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, in beslag kunnen worden genomen. Welk belang ook door de inbeslagname van de smartphone en de laptop zou zijn geschonden, dat kan nooit het belang van verdachte zijn dat door hem gepleegde strafbare feiten niet aan het licht komen. Een ander belang – aldus de officier van justitie – heeft de verdediging niet gesteld. De officier van justitie is dan ook van mening dat er geen sprake is van het door de raadsman gestelde vormverzuim en dat de informatie, verkregen door het lichten van de gegevens op de smartphone en de laptop van verdachte, aan het bewijs van het ten laste gelegde kan bijdragen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat ingevolge art. 134, eerste lid, Sv in verbinding met art. 94, eerste lid, Sv alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, vatbaar zijn voor inbeslagname. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan en in het in beslag genomen voorwerp teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd. De rechtbank verwijst in dat verband naar HR 20 februari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ3564) en HR 29 maart 1994 (ECLI:NL:HR:1994:AD2076). Er zijn geen aanknopingspunten om ten aanzien van (de inhoud van) een smartphone anders te oordelen.
Een dergelijk onderzoek vormt evenwel een inbreuk op het bij art. 8, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van verdachte op privacy. Een dergelijke inbreuk is ingevolge het tweede lid van art. 8 van het EVRM alleen dan toegestaan indien deze berust op een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag en als aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Met andere woorden: de inbreuk moet wettelijk gelegitimeerd zijn, noodzakelijk zijn in verband met het daarmee beoogde doel en daarmee in een redelijke verhouding staan.
Anders dan de verdediging en in weerwil van haar beroep op voormeld arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is de rechtbank van oordeel dat art. 94 Sv, tezamen met de uitleg daarvan door de Hoge Raad, een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag vormt voor de inbeslagname van en het daaropvolgende onderzoek in de smartphone en de laptop van de verdachte.
Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is eveneens voldaan. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij vonnis van de rechtbank Breda van 29 september 2011 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar in verband met het seksueel binnendringen van twee personen beneden de leeftijd van twaalf jaar en voor het bezit van kinderporno. In de aanloop naar de voorwaardelijke invrijheidstelling van die straf ontstaat de verdenking dat verdachte zich wederom aan soortgelijke feiten schuldig maakte. Deze verdenking was niet van elke redelijke grond ontbloot. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat:
- de politie ten tijde van het eerste contact met de melder in deze zaak op 22 oktober 2013 van hem te horen krijgt dat de verdachte bij hem in huis woont in het kader van proefverlof van een veroordeling terzake van een zedendelict en vervolgens van melder te horen krijgt dat slachtoffer 1 mogelijk door de verdachte op zaterdagavond 19 oktober 2013 is misbruikt;
- de politie vervolgens van melder een bandrecorder ontvangt waarop naar zeggen van melder geluiden te horen zijn die verband houden met onzedelijke handelingen tussen de verdachte en slachtoffer 1 die op 19 oktober 2013 zouden hebben plaatsgevonden;
- de politie van melder een USB-stick overhandigd krijgt die naar zeggen van melder aan de verdachte toebehoort en waarop kinderpornografische afbeeldingen te zien zouden zijn en dat
- de politie ter plekke samen met melder de afbeeldingen op de USB-stick vluchtig bekijkt teneinde een eerste voorlopige indruk te kunnen krijgen van hetgeen zich daarop bevindt en vervolgens daarop seksueel getinte afbeeldingen met kinderen ziet waaronder met een meisje die melder aanwijst als slachtoffer 1, zijnde hetzelfde meisje als waarmee de verdachte mogelijk ontucht zou hebben gepleegd.
Om te kunnen beoordelen of de tegen verdachte gerezen verdenking terecht was, zijn vervolgens op 23 oktober 2013 de laptop en de smartphone van de verdachte inbeslaggenomen en is de inhoud van de smartphone en de laptop gelicht en onderzocht.
Gelet op de zeer recente veroordeling van verdachte voor seksueel misbruik van jonge kinderen en het bezit van een grote hoeveelheid kinderporno, de redelijke verdenking dat hij zich reeds in de aanloop naar de voorwaardelijke invrijheidstelling van die veroordeling aan dezelfde misdrijven schuldig maakte, de ernst van de strafbare feiten waarvan hij werd verdacht, en gelet op de met de opsporing van deze feiten gemoeide belangen van de bescherming van de gezondheid van anderen, de goede zeden en de rechten en vrijheden van anderen, was het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk om in het kader van de waarheidsvinding, nader onderzoek in te stellen naar de inhoud van de hiervoor genoemde smartphone en de laptop van de verdachte. Van een onredelijke verhouding tussen doel en middel is geen sprake geweest en een andere wijze van het aan de dag brengen van de waarheid was redelijkerwijs niet voorhanden.
Al met al concludeert de rechtbank dat de inbeslagname van en het onderzoek aan de smartphone en de laptop van de verdachte niet onrechtmatig zijn geweest en dat er dus geen sprake is geweest van een vormverzuim zoals de raadsman van verdachte heeft betoogd.
De rechtbank verwerpt dan ook het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer.
Lees hier de volledige uitspraak.