Rb spreekt verdachte vrij van uitkeringsfraude
/Rechtbank Noord-Nederland 5 november 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:6259 De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, met dien verstande dat verdachte niet aan het UWV heeft gemeld dat hij niet zijn hoofdverblijf op de in Nederland bij het UWV opgegeven adressen heeft gehad en dat hij eigenaar is geworden van twee bedrijven in land. Zij heeft aangevoerd dat verdachte wist dat deze gegevens van belang waren voor het recht op een uitkering en de hoogte daarvan. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij mondeling aan het UWV heeft doorgegeven dat het door hem opgegeven adres in Delfzijl een postadres was, maar het is een verplichting om dit schriftelijk door te geven. De verklaring die verdachte heeft gegeven omtrent het eigendom van de twee bedrijven in land acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet buiten gerede twijfel kan worden aangetoond dat verdachte in de ten laste gelegde periode naar land is geëmigreerd en in land uit een café en/of winkel inkomsten heeft gegenereerd. Er kan dus ook niet worden bewezen verklaard dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten aan het UWV gegevens te verstrekken terwijl dit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander. In de zin van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht waren die gegevens ook niet van belang voor de vaststelling van zijn recht op een uitkering of toeslag.
Beoordeling rechtbank
Verdachte heeft het ten laste gelegde betwist. Hij heeft verklaard dat hij mondeling aan het UWV heeft doorgegeven dat het door hem opgegeven adres in Delfzijl een postadres betrof. De rechtbank merkt op dat dit niet ongebruikelijk is en dat verdachte op dit adres dus wel bereikbaar was voor het UWV. Dit blijkt ook uit de verklaring van verdachte dat hij, na ontvangst van stukken van het UWV, meermalen op het kantoor van het UWV is geweest. Omtrent deze bezoeken van verdachte bevat het dossier geen stukken.
Ook met betrekking tot het eigendom van de twee bedrijven in land heeft verdachte niet op voorhand onaannemelijke verklaringen afgelegd. Het strafdossier is gebaseerd op een onderzoek door het Internationale Bureau Fraude-informatie (IBF) van het UWV, welk onderzoek via een administratiefrechtelijke weg is gegaan. Op verzoek van de verdediging heeft de rechter-commissaris in deze rechtbank vragen aan het IBF voorgelegd, welke vragen grotendeels onbeantwoord zijn gebleven. Wel is komen vast te staan dat het onderzoek in land is verricht door vertrouwenspersonen die werkzaam zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De onderzoeker is echter anoniem gebleven. Het onderzoek van het IBF is derhalve niet verifieerbaar.
De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.