Rb veroordeelt ingenieurs- en adviesbureau tot voorwaardelijke geldboete voor overtreding Wet milieubeheer
/Rechtbank Overijssel 21 december 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4956
De verdenking bestaat uit:
Feit 1: al dan niet samen met anderen een (deel van een) perceel opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel heeft toegelaten dat werd ontgrond;
Feit 2: al dan niet samen met een ander opzettelijk bedrijfsmatig handelingen met afvalstoffen heeft verricht, terwijl zij wist of kon weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, dan wel dat zij al dan niet samen met een ander handelingen heeft verricht, waarvan zij wist of kon vermoeden dat daardoor de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, en opzettelijk niet alle maatregelen heeft genomen om de verontreiniging of aantasting te voorkomen of de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Achtergrond
De gemeente Oldambt is opdrachtgever van het project “Blauwe Passage”. Aanleiding voor dit project was om te komen tot de aanleg van drie bruggen en de realisatie van een vaarweg en een weg, gelegen in de gemeente Oldambt.
Voor dit project heeft de gemeente Oldambt een aanbestedingsprocedure uitgeschreven, te weten Blauwe Passage (fase 2), bestek 2013-26. Verdachte heeft op het project ingeschreven. Het project is vervolgens aan haar gegund.
Gedurende het project kon door verdachte een opslaglocatie, te weten het gemeentelijk depot, worden gebruikt voor de tijdelijke opslag van vrijgekomen grond.
In het bestek was opgenomen dat 60.000 m3 klei, 20.000 m3 leem en 19.500 m3 zand zou vrijkomen. Dit kon weer worden gebruikt in het project. Voor de aanleg van de nieuwe weg was een hoeveelheid van 15.000 m3 zand nodig. Na de gunning van het project aan verdachte is door haar nader grondonderzoek verricht. Hieruit bleek dat er andere hoeveelheden aan bodemmaterialen zouden vrijkomen. Er was in ieder geval veel minder dan de verwachtte 19.5000 m3 zand aanwezig.
Ook uit het project Niemandsland (dat een meerwerkopdracht van de gemeente Oldambt aan verdachte was) kwam niet voldoende zand om aan de benodigde 15.000 m3 te komen.
Bij het project zijn namens verdachte betrokken naam 1, als directeur en aandeelhouder van verdachte en naam 2, als uitvoerder bij verdachte. Naam 3 was projectleider namens de gemeente Oldambt. De heer naam 4, werkzaam als toezichthouder bij de Omgevingsdienst Groningen, heeft op 4 augustus 2014 geconstateerd dat op het gemeentelijk gronddepot zonder vergunning door verdachte werd ontgrond. Hij heeft op 1 september 2014 aangifte gedaan.
Naar aanleiding hiervan is een onderzoek naar de bodemgesteldheid uitgevoerd door bedrijf 1.
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
De feitelijke ontgronding is door verdachte verricht, terwijl voor die ontgronding geen vergunning aanwezig was. Nu verdachte degene was die ontgrondde, rustte de verplichting tot het aanvragen van de vergunning ook op haar. Verdachte is een professionele partij met een eigen verantwoordelijkheid daarin. Door geen vergunning aan te vragen en ook niet de gemeente Oldambt te vragen om dit te doen, is er sprake van kleurloos opzet.
Feit 2
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft puin en/of mest gestort in het gat dat was ontstaan nadat het zand was geput op het gemeentelijk depot. Aangezien verdachte zich wilde ontdoen van dit puin en mest gaat het in casu om afvalstoffen. Uit de dagrapporten van de weken 30, 31 en 32 blijkt dat er diverse keren puin en mest naar het gemeentelijk depot zijn gebracht. Dit leidt de officier van justitie ook af uit de verklaringen van naam 5 en naam 2. Uit het rapport van bedrijf 1 blijkt dat er afvalstoffen in de grond zijn aangebracht en dat er recent mest is aangebracht met een dikte van ongeveer één meter.
Door deze handelingen konden er nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan.
Volgens de officier van justitie kan ook de opzet worden bewezen omdat het in de bodem verwerken van puin en mest een bewuste handeling is geweest.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent niet dat zij zand heeft geput uit het gemeentelijk depot, maar wel dat zij dat opzettelijk zonder vergunning heeft gedaan. Verdachte ging er vanuit dat, als er al een vergunning nodig was voor deze werkzaamheden, de vergunning door de gemeente Oldambt zou zijn aangevraagd.
Feit 2
De raadsman heeft ook voor feit 2 primair en subsidiair vrijspraak bepleit. Hij heeft aangevoerd dat een puinmengsel afkomstig van de stal van een te slopen boerderij tijdelijk is opgeslagen op het gemeentelijk depot en verwerkt in het werk, terwijl het mestrestant (zijnde een heel kleine hoeveelheid) tijdelijk is opgeslagen op het gemeentelijk depot. Uit het rapport van bedrijf 1 blijkt niet dat de mest in het ontgraven gedeelte is gestort.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte opzettelijk zonder vergunning op het gemeentelijk depot heeft ontgrond. Verdachte heeft weliswaar bewust ontgrond, maar de rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen die namens verdachte zijn afgelegd, dat zij heeft vertrouwd op de gemeente Oldambt voor wat betreft de benodigde vergunningen en op dat binnen de wettelijke kaders werd gehandeld. Verdachte had zich wellicht wel rekenschap moeten geven van de kaders waarbinnen moest worden gewerkt en of de al dan niet benodigde vergunningen aanwezig waren, maar de rechtbank is van oordeel dat (voorwaardelijk) opzet ontbreekt, juist vanwege de taakverdeling, waarbij de vergunningaanvraag contractueel was neergelegd bij de gemeente.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het zonder vergunning ontgronden van het gemeentelijk depot.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het rapport van bedrijf 1 van 27 augustus 2014 volgt dat uit een groot aantal boringen op het gemeentelijk depot blijkt dat de bodem tot een diepte van 2,5 meter onder het maaiveld bestaat uit geroerde/vergraven humeuze grond. Volgens bedrijf 1 is deze grond waarschijnlijk recentelijk (korter dan een half jaar geleden) aangebracht. Plaatselijk bevat de geroerde grond bijmengingen met onder andere puindelen (voornamelijk delen van bakstenen), kleibrokken en leembrokken. Volgens getuige naam 2 zijn door een eerdere aannemer achtergelaten puindelen door verdachte in de ontgraving verwerkt. Verder blijkt uit de dagrapporten dat diverse keren betonpuin van de adres 2 naar het gemeentelijk depot is gebracht. Hiermee voldoen de door verdachte in de bodem gebrachte puindelen aan de omschrijving van afvalstoffen. Immers, volgens artikel 1.1 van de Wet milieubeheer worden onder afvalstoffen verstaan alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het puin in een zandput is gestort en niet, zoals door de raadsman is aangevoerd, tijdelijk is opgeslagen op het gemeentelijk depot.
Ten aanzien van de ten laste gelegde mest is door verdachte niet weersproken dat zij de mest naar het gemeentelijk depot heeft gebracht, maar wel dat deze mest in het ontgraven gedeelte is gestort. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het rapport van bedrijf 1 dat ter plaatse van vier boringen op een diepte van 1,2 tot 2,4 meter onder het maaiveld mest is aangetroffen. Gezien de diepte waarop de mest is aangetroffen, kan redelijkerwijs niet meer worden gesproken van tijdelijke opslag op het gemeentelijk depot.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm betreft dit in de grond van het gemeentelijk depot brengen van puin en mest, waarvan verdachte zich heeft willen ontdoen, zonder zich te houden aan de in de Wet Milieubeheer ter zake gestelde eisen, een gedraging opzettelijk in strijd met artikel 10.1 lid 3 van de Wet Milieubeheer, terwijl verdachte op zijn minst redelijkerwijs had moeten weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
Bewezenverklaring
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
Strafoplegging
een voorwaardelijke geldboete van € 5.000 met een proeftijd van 2 jaar
Lees hier de volledige uitspraak.