Rb: Veroordeling voor het plegen van faillissementsfraude. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk.
/Rechtbank Zutphen 2 oktober 2012, LJN BX8825 Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd
Feit 1a: medeplegen van feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd door een rechtspersoon;
Feit 1b: feitelijk leidingeven aan het niet voldoen aan de op haar ingevolge artikel 3:15i lid 1 BW rustende administratieve verplichtingen (art. 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Sr);
Feit 2: feitelijk leidinggeven aan het als degene die in staat van faillissement is verklaard opzettelijk verkeerde inlichtingen geven, gepleegd door een rechtspersoon (art. 194 lid 1 Sr).
Standpunt Openbaar Ministerie
De OvJ heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Uit de bewijsmiddelen komt volgens de officier naar voren dat verdachte sinds juli 2006 betrokken is geweest bij de voorbereiding en effectuering van de bedrijfsbeëindiging van vennootschap 1 (K BV) en bij daarmee samenhangende uitvoeringshandelingen. Verdachte is, samen met medeverdachte, als feitelijk leidinggevende/opdrachtgever van K BV aan te merken.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat er te weinig bewijs is voor een bewezenverklaring. Verder is er door justitie onvoldoende onderzoek gedaan naar het handelen van mevrouw 1 en meneer 2, die, zo komt uit het dossier naar voren, een zeer bedenkelijke rol hebben gespeeld. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte op 19 maart 2007 bij de RC faillissementen een verklaring heeft afgelegd over het faillissement van K BV. Daarmee heeft verdachte aan de verplichting voldaan om informatie te verstrekken. Op grond van het dossier en met name op grond van de bij de RC afgelegde verklaring kan niet de conclusie worden getrokken dat verdachte opzettelijk verkeerde informatie heeft gegeven. Verdachte dient daarom ook van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Feitelijk leidinggeven De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven aan K BV. Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de medeverdachte, komt naar voren dat verdachte als adviseur betrokken is geweest bij K BV. Uit de diverse afgelegde verklaringen blijkt echter ook dat verdachte niet enkel als adviseur van heeft opgetreden, maar ook verdergaande, leidinggevende, handelingen heeft verricht. Zo heeft persoon 3 verklaard dat het verdachte is geweest die hem meedeelde dat hij ontslagen was. Daarnaast blijkt ook uit de bewijsmiddelen dat het personeel van K BV door verdachte en is geïnformeerd over de bedrijfsbeëindiging. Verder is verdachte betrokken geweest bij de onderhandelingen over de verkoop van K BV aan Holding BV. Verdachte heeft bij deze onderhandelingen samen met medeverdachte opgetreden namens K BV. Ook uit de verklaring van persoon 3 van Redox Production BV komt ook naar voren dat verdachte betrokken is geweest bij de afwikkeling van K BV. Na besprekingen met medeverdachte en verdachte heeft Redox Production BV de inventaris en personeelsleden overgenomen van K BV. Verder heeft verdachte namens K BV opgetreden in een procedure bij de kantonrechter, waarin de verhuurder van het bedrijfspand ontbinding van de huurovereenkomst vorderde in verband met een huurachterstand. Vanaf een bankrekening van een aan de verdachte gelieerde vennootschap wordt een bedrag van € 157.750,- teruggestort op een op 19 september 2006 geopende bankrekening van K BV bij de ABN Amro met de omschrijving ‘tijdelijk in beheer gegeven gelden’.
Het verweer dat mevrouw 1 en meneer 2 betrokken zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen wordt door de rechtbank als niet aannemelijk verworpen.
Ten aanzien van feit 1 Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de bedrijfsinventaris, die op een bedrag van € 201.000,- was getaxeerd, voor € 84.490,- aan ABG Equipment is verkocht en dat diverse debiteuren hun rekeningen hebben voldaan door betaling aan [naam vennootschap 1]K BV op de door medeverdachte geopende bankrekening bij de ABN Amro (41.66.73.198), welke bankrekening en de daarop ontvangen gelden zijn verzwegen voor de curator. Zoals hiervoor reeds overwogen is ook een bedrag van € 157.750,- teruggestort op deze rekening nadat dat geld enige tijd op een rekening van een aan de verdachte gelieerde vennootschap had gestaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat K BV ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, onder A, ten laste gelegde handelingen en dat de verdachte tesamen en in vereniging daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, onder B, ten laste gelegde. Uit de bewijsmiddelen komt naar oordeel van de rechtbank niet althans onvoldoende naar voren dat verdachte in de daar ten laste gelegde periode feitelijk leiding heeft gegeven aan het niet voldoen door K BV aan de op haar ingevolge artikel 3:15i lid 1 BW rustende administratieve verplichtingen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2 De rechtbank is van oordeel dat verdachte, als feitelijk leidinggevende, tijdens het faillissement van K BV gehouden was om (juiste) inlichtingen te verstrekken aan de curator en de rechter commissaris in het faillissement. Aan de bewijsmiddelen valt te ontlenen dat verdachte niet aan deze verplichting heeft voldaan. Zo kan op grond daarvan worden geconcludeerd dat verdachte in zijn verhoor bij de rechter commissaris faillissementen op 19 maart 2007 (deels) feitelijk onjuiste informatie heeft verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als feitelijk leidinggevende van K BV opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten:
feit 1: medeplegen van feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd door een rechtspersoon;
feit 2: feitelijk leidinggeven aan het als degene die in staat van faillissement is verklaard opzettelijk verkeerde inlichtingen geven, gepleegd door een rechtspersoon.
Lees hier de volledige uitspraak.