Richtsnoeren van de Commissie inzake de uitlevering van personen aan derde landen
/Het EU-Hof heeft de laatste jaren specifieke verplichtingen geïntroduceerd voor lidstaten die hun eigen onderdanen niet uitleveren aan derde landen. De verplichtingen moeten worden nageleefd wanneer die lidstaten een uitleveringsverzoek ontvangen van een derde land voor de vervolging van een EU-burger die een onderdaan is van een andere lidstaat en die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer. In de richtsnoeren is onder meer de jurisprudentie van het EU-Hof samengevat.
Achtergrond
De uitleveringsprocedures tussen EU-lidstaten en derde landen worden voornamelijk gereguleerd door een combinatie van uiteenlopende instrumenten: multilaterale overeenkomsten (bijv. verdragen van de Raad van Europa), bilaterale overeenkomsten (gesloten door de EU dan wel door de lidstaten), en nationale wetten. Uitleveringsverdragen bieden in het algemeen de mogelijkheid van een ‘uitzondering in verband met de nationaliteit’. Dit betekent dat de partijen bij het verdrag de uitlevering van hun eigen onderdanen kunnen weigeren.
In 2016 heeft het EU-Hof in het Petruhhin-arrest specifieke verplichtingen geïntroduceerd voor lidstaten die hun eigen onderdanen niet uitleveren wanneer zij een uitleveringsverzoek ontvangen van een derde land voor de vervolging van een EU-burger die een onderdaan is van een andere lidstaat en die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer uit hoofde van artikel 21, lid 1 van het EU-Werkingsverdrag (zie het ECER-bericht over het Petruhhin-arrest)
Het Petruhhin-arrest is de eerste zaak waarin het EU-Hof heeft geoordeeld dat een EU-lidstaat die te maken krijgt met een uitleveringsverzoek van een derde staat met betrekking tot een onderdaan van een andere EU-lidstaat, verplicht is in overleg te treden met de lidstaat van de nationaliteit van de EU-burger (het Petruhhin-mechanisme), en zo deze laatste de mogelijkheid te bieden zijn onderdanen te vervolgen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Met de specifieke verplichtingen voor lidstaten die hun eigen onderdanen niet uitleveren wordt beoogd te waarborgen dat hun eigen onderdanen en andere EU-burgers op gelijke wijze worden behandeld (artikel 18 EU-Werkingsverdrag). De verplichtingen van de lidstaten werden verder gespecificeerd in latere jurisprudentie (C-191/16, C-247/17, C-897/19 en C-398/19). Bovendien heeft het EU-Hof het Petruhhin-mechanisme uitgebreid tot IJsland en Noorwegen (C-897/19).
Rapport
Op 4 juni 2020 heeft de Raad het voorzitterschap verzocht Eurojust en het Europees Justitieel Netwerk uit te nodigen om te analyseren hoe in de praktijk met verzoeken om uitlevering van EU-burgers door derde landen wordt omgegaan. Er werd ook overeengekomen om met voorstellen te komen, met het oog op eventuele, door de Commissie uit te werken EU-richtsnoeren.
Eurojust en het Europees Justitieel Netwerk (EJN) hebben in november 2020 een gezamenlijk rapport gepubliceerd. De belangrijkste problemen die werden vastgesteld, hadden betrekking op het volgende:
Onzekerheid over welke autoriteit moet worden benaderd in de lidstaat van de nationaliteit, welke lidstaat voor de vertaling moet zorgen en de kosten van de vertaling moet dragen en/of welke instrumenten voor justitiële samenwerking het beste kunnen worden ingezet om de vervolging in de lidstaat van nationaliteit te waarborgen;
Verschil in praktijk met betrekking tot de omvang van de verstrekte informatie, de deadlines die worden gesteld voor antwoorden en beslissingen en de soorten beoordelingen die worden uitgevoerd in het kader van het Petruhhin-mechanisme;
Spanningen tussen verplichtingen op grond van het EU-recht, enerzijds, en bilaterale en multilaterale uitleveringsverdragen anderzijds;
Het gebruik van meerdere parallelle kanalen voor het informeren en doorgeven van informatie, wat vaak resulteert in dubbel werk, onzekerheid en verwarring.
Richtsnoeren
Op 8 juni 2022 heeft de Europese Commissie richtsnoeren gepresenteerd voor de uitlevering aan derde landen. Voor de opstelling van die richtsnoeren heeft de Commissie de lidstaten geraadpleegd via een vragenlijst over uitleveringsverzoeken van derde landen. In juni en oktober 2021 werden de bevindingen op grond van deze vragenlijst besproken tijdens speciale bijeenkomsten van deskundigen van de lidstaten. De Commissie raadpleegde ook diverse belanghebbenden en deskundigen, waaronder Eurojust en het Europees Justitieel Netwerk (EJN).
De richtsnoeren vatten de jurisprudentie van het EU-Hof samen. Zij houden ook rekening met de ervaring die is opgedaan in de afgelopen vijf jaar door de toepassing van het Petruhhin-mechanisme in de EU, IJsland en Noorwegen.