Schijnconstructies waarmee legale titel werd gecreëerd voor overmaken van grote geldbedragen leidt tot gevangenisstraf van 18 maanden
/Rechtbank Amsterdam 23 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3817
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft door middel van schijnconstructies een legale titel gecreëerd voor het overmaken van grote geldbedragen. Verdachte en zijn mededaders hebben een valse koopovereenkomst op laten maken betreffende de verkoop van vier grondpercelen op Aruba, waarbij het aankoopbedrag van (ongeveer) €350.000 daadwerkelijk is betaald. De betreffende grondpercelen zijn echter nooit geleverd. Deze schijnverkoop is dan ook niet meer geweest dan een verhullende constructie om illegaal verkregen geld over te maken. Daarnaast heeft verdachte een bedrag van (ongeveer) €180.000 overgemaakt onder de noemer van een lening, terwijl er feitelijk geen lening is geweest.
Verdenking
Aan verdachte is na wijziging op de terechtzitting, kort gezegd, het volgende ten laste gelegd:
1. medeplegen van (gewoonte)witwassen van geldbedragen van in totaal €350.000 en €180.000 in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 juli 2009;
2. medeplegen van valsheid in geschrift door een koopovereenkomst betreffende de koop van grondpercelen op Aruba valselijk op te maken of te vervalsen (eerste cumulatief/alternatief) en het gebruik maken van die valse koopovereenkomst door deze aan een notariskantoor te overhandigen (tweede cumulatief/alternatief) in de periode 1 januari 2009 tot en met 19 december 2011.
Achtergrond
Naar aanleiding van informatie uit een strafrechtelijk onderzoek genaamd Cascabel naar de vermeende witwaspraktijken van naam 1 en zijn echtgenote naam 2 is een onderzoek gestart naar verdachte naam verdachte en medeverdachten naam medeverdachte 1 en naam medeverdachte 2. Naam verdachte, naam medeverdachte 1 en naam medeverdachte 2 worden ervan verdacht dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen en daarbij valsheid in geschrift hebben gepleegd. Zij zouden een schijnconstructie voor de verkoop van vier grondpercelen inCubejo, op Aruba (schijnconstructie 1) hebben gecreëerd. Deze schijnconstructie zou er uit hebben bestaan dat naam verdachte, naam medeverdachte 1 en naam medeverdachte 2 als bestuurders van drie Surinaamse stichtingen, via naam bedrijf 1 NV, vier grondpercelen op Aruba van naam 1 kochten voor een bedrag van €350.000. De betreffende grondpercelen zijn echter nooit geleverd, terwijl de koopsom wel is betaald. Hierbij zouden zij een valse koopovereenkomst hebben opgemaakt en gebruikt.
Verdachte naam verdachte zou daarnaast nog een geldbedrag van €180.000 naar naam 1 hebben overgemaakt onder de noemer van een lening (schijnconstructie 2). Dit zou echter om een ‘fake-lening’ gaan, eveneens om het overmaken van dat geldbedrag aan naam 1 van een legale titel te voorzien.
De rechtbank zal in deze zaak de vraag moeten beantwoorden of kan worden bewezen dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen, valsheid in geschrift en het gebruik maken van dat valse geschrift.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe op grond van haar schriftelijke requisitoir, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het onder feit 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen kan worden bewezen. Op basis van feiten en omstandigheden in het dossier is er sprake van een vermoeden van witwassen. Ten aanzien van schijnconstructie 1 springen in het oog de gebreken in de koopovereenkomst, de uitzonderlijke hoogte van de koopsom en de ongewone wijze van betaling en het feit dat de percelen nooit zijn geleverd door naam 1, terwijl de koopsom vervolgens ook niet is terugbetaald. Ten aanzien van schijnconstructie 2 heeft de officier van justitie onder meer gewezen op de omstandigheid dat er geen leenovereenkomst is opgemaakt, dat er geen rente- en aflossingsbetalingen hebben plaatsgevonden en dat de lening tot de dag van de doorzoeking bij naam 1 in 2015 niet is terugbetaald, terwijl verdachte ook niets heeft gedaan om zijn geld terug te krijgen. Aangezien verdachte in het geheel geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van de geldbedragen, kan - gelet op het redelijk vermoeden van witwassen - worden bewezen dat verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt. Nu verdachte over een langere periode heeft meegewerkt aan betalingen aan naam 1 en het meerdere transacties betreft, kan volgens de officier van justitie bovendien worden bewezen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde geldt dat sprake is van een schijnconstructie en dus van een valse koopovereenkomst. Bewezen kan worden dat verdachte die valse koopovereenkomst heeft opgemaakt door het plaatsen van zijn handtekening op die koopovereenkomst, dan wel dat hij die koopovereenkomst heeft laten opmaken. De valse koopovereenkomst is ook gebruikt want deze is aan het notariskantoor op Aruba gezonden en daar ontvangen, zodat feit 2 in al zijn onderdelen kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op grond van zijn schriftelijke pleitnota primair op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de witwasverdenking (feit 1) heeft de raadsman, kort en zakelijk weergegeven, betoogd dat op basis van het dossier geen sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen voor zowel schijnconstructie 1 als schijnconstructie 2. Om die reden kan niet van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring aflegt over de herkomst van de geldbedragen. In de eerste plaats zijn door naam 1 in het onderzoek Cascabel verklaringen afgelegd en heeft hij uitvoerig vragen van het Openbaar Ministerie beantwoord in een brief van zijn raadsvrouw van 20 november 2017. Het onderzoek naar verdachte had niet mogen worden gestart voordat die verklaringen van naam 1 waren onderzocht. Het Openbaar Ministerie heeft daarom niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Daarnaast zijn de handtekeningen op het koopcontract door een onverdachte kandidaat-notaris gelegaliseerd en is de koopsom van bekende bankrekeningen overgeboekt en is ook de herkomst van dat geld niet verdacht. Dat de koopsom te hoog zou zijn is twijfelachtig. Daarom kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben, zodat verdachte van witwassen moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van de geldbedragen, zodat hij van opzetwitwassen moet worden vrijgesproken. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van gewoontewitwassen, omdat het gaat om sporadische handelingen uit een verder verleden.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat van een vals koopcontract slechts kan worden gesproken als vast is komen te staan dat sprake is van een schijnconstructie. Het dossier bevat daarvoor echter geen bewijs. Ook de door de officier van justitie genoemde gebreken in het koopcontract leiden niet tot de vaststelling dat sprake is van een valse koopovereenkomst. Ten slotte heeft de raadsman bepleit dat de in de tenlastelegging genoemde koopovereenkomst een andere kopende partij vermeldt dan in de tenlastelegging wordt genoemd en - anders dan de tenlastelegging vermeldt - houdt de koopovereenkomst niet in dat verdachte als koper heeft getekend. Verdachte moet dan ook van feit 2 in al zijn onderdelen worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen (feit 1), valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken daarvan (feit 2). De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bewijsmotivering feit 1
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. In geval er geen direct bewijs is voor een specifiek gronddelict, volgt de rechtbank het toetsingskader zoals dat door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) in een stappenplan uiteen is gezet.
Vermoeden van misdrijf afkomstig (schijnconstructie 1)
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Naam 1 heeft een koopovereenkomst gesloten met de naamloze vennootschap naam bedrijf 1 NV, betreffende de verkoop van vier percelen grond, gelegen te Cubejo op Aruba. Naam bedrijf 1 NV wordt vertegenwoordigd door de bestuurders, zijnde drie stichtingen, te weten naam stichting 1 (met als bestuurder naam 3, de moeder van verdachte naam medeverdachte 2), naam stichting 2 (met als bestuurder medeverdachte naam verdachte) en naam stichting 3 (met als bestuurder medeverdachte naam medeverdachte 1). De koopprijs bedraagt €350.000.
De koopovereenkomst is ongedateerd. De handtekeningen van naam 1 en genoemde bestuurders zijn op 20 mei 2009 gelegaliseerd door kandidaat-notaris naam 4 van notariskantoor naam kantoor 1 te Hilversum in Nederland. Uit het koopcontract blijkt verder dat is overeengekomen dat de leveringsakte op uiterlijk 1 september 2009 ten overstaan van een notaris op Aruba zal worden verleden.
De koopsom is zonder tussenkomst van een notaris ontvangen op een privébankrekening op naam van naam 1 en naam 2. Op 4 juni 2009 is een bedrag ontvangen van €200.000 van naam bedrijf 2. Op 18 juni 2009 is een bedrag ontvangen van €149.990 van naam bedrijf 3 SA. Beide ondernemingen zijn Panamese offshore vennootschappen. De gestorte bedragen zijn afkomstig van Zwitserse bankrekeningen. Bij de overschrijvingen staan geen omschrijvingen vermeld.
Uit een marktindicatierapport van 10 november 2015 blijkt verder dat de grondpercelen in 2007 zijn gewaardeerd op een waarde van Afl. 271.000 (€135.000), waarna de waarde van de percelen is gedaald omdat het gehele gebied tot Natuurgebied was verklaard. Dit betekent dat er in het gebied niet gebouwd mag worden, waardoor deze percelen geen commerciële waarde meer hebben. In 2006 werd bekend gemaakt dat er een Ruimtelijke Ontwikkelingsplan in de maak was en in april 2009 is dit officieel in werking getreden. Bovendien liggen de percelen niet aan enige openbare (verharde of onverharde) weg, zodat de kopers niet legaal hun eigen terrein kunnen betreden. De kopers zijn volgens kandidaat-notaris naam 4 door hem op de hoogte gebracht van de bestemmingswijziging en daarmee akkoord gegaan.
Kandidaat-notaris naam 4 heeft op 19 december 2011 de opdracht voor levering van de grond ingetrokken, nadat door het notariskantoor op Aruba per e-mail van 22 november 2011 vragen waren gesteld over de koopsom en de omstandigheden waaronder de koop van de grondpercelen hadden plaatsgevonden.
Het dossier bevat een door partijen ondertekende (ongedateerde) ontbindingsovereenkomst. Over de wijze van terugbetalen van de koopsom is niets opgenomen.
Op 2 november 2015 zijn de kadastrale gegevens inzake de percelen te Cubejo, Aruba opgevraagd. Alle vier de percelen waren volgens de Dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie Aruba op dat moment nog in eigendom van naam 1. Uit onderzoek van de diverse bankrekeningen van naam 1 en naam 2 en de aan hen te relateren ondernemingen is niet gebleken dat de koopsom op enigerlei wijze is teruggestort naar de kopers of de betrokken Panamese vennootschappen.
Naam 1 verklaart dat er geen sprake is van ontbinding. Hij kan zich niet herinneren dat de koop ontbonden is.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat, hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met enig misdrijf, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Voor dit vermoeden acht de rechtbank relevant dat er een ongedateerde koopovereenkomst is opgesteld voor percelen grond, waarvan de bestuurders van koper via Surinaamse stichtingen handelen, de koopsom van de percelen grond veel hoger is dan de werkelijke waarde, dat de koopsom van €350.000 rechtstreeks is betaald door Panamese offshore bedrijven vanaf Zwitserse bankrekeningen, dat de percelen vervolgens nooit zijn geleverd, terwijl de betaalde koopsom ook niet is teruggestort of –gevorderd en dat er een ontbindingsovereenkomst bestaat, die de verkoper zich niet kan herinneren.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over de herkomst van het geldbedrag.
Het verweer namens verdachte dat door naam 1 al een afdoende verklaring is afgelegd, die niet of in onvoldoende mate door het Openbaar Ministerie is onderzocht, wordt verworpen. De omstandigheid dat een ander dan verdachte een verklaring heeft afgelegd, ontslaat verdachte zelf niet van zijn plicht om een verklaring af te leggen als hiervoor bedoeld.
Vermoeden van misdrijf afkomstig (schijnconstructie 2)
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 september 2008 zijn door naam 1 en naam 2 op hun privébankrekening bedragen van €32.000 en €8.000 ontvangen met de omschrijving “lening”, afkomstig van de bankrekening van verdachte naam verdachte. Vervolgens is op 30 januari 2009 op de bankrekening van naam bedrijf 2 NV het bedrijf van naam 1, een bedrag van in totaal €140.000 ontvangen, met de omschrijving “spoedopdracht lening”. Daarvan was een bedrag van €40.000 afkomstig van de bankrekening van het aan verdachte naam verdachte gelieerde bedrijf naam bedrijf 3 en een bedrag van €100.000 was afkomstig van de bankrekening van verdachte naam verdachte zelf.
De woning van naam 1 en naam 2 is op 3 november 2015 doorzocht. In de in beslag genomen fysieke en digitale informatie is geen correspondentie of vastlegging van de door hen ontvangen leningen aangetroffen. Van de door verdachte verstrekte leningen zijn geen leenovereenkomsten opgemaakt. Niet gebleken is dat er rente- of aflossingsbetalingen zijn verricht aan verdachte naam verdachte of de aan hem te relateren ondernemingen.
De herkomst van de geldbedragen is onduidelijk, aangezien in de aangifte Inkomstenbelasting van verdachte naam verdachte geen inkomen of vermogen is aangegeven. De verstrekte leningen zijn ook niet opgenomen als vorderingen. Ook in de aangiften Inkomstenbelasting van naam 1 en naam 2 over de jaren 2008-2014 komen geen schulden aan verdachte naam verdachte voor en de laatst bekende aangifte Vennootschapsbelasting op naam van naam bedrijf 2 NV is over het jaar 2007.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat, hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met een concreet misdrijf, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat er geen schriftelijke leenovereenkomst is opgesteld, dat er tot aan de dag van de doorzoeking op 3 november 2015 geen rente- en aflossingsbetalingen hebben plaatsgevonden, dat er niet is gecorrespondeerd over leningen en dat een belangrijk deel van de lening een overboeking aan naam bedrijf 2 NV betreft, terwijl een dergelijke lening in de bedrijfsboekhouding behoort te zijn vastgelegd. De rechtbank gaat er dan ook, net als de officier van justitie, van uit dat dit een schijnconstructie betreft in de vorm van een ‘fake-lening’.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring verdachte
Verdachte is op 26 en 27 maart 2019 gehoord, maar heeft zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen. Verdachte heeft in het geheel geen verklaring gegeven voor de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Gelet op de hiervoor vastgestelde witwasvermoedens mag dat echter wel van verdachte worden verlangd.
Conclusie
Omdat verdachte geen enkele verklaring heeft afgelegd die tegenwicht kan bieden aan de vermoedens van witwassen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen van €350.000 en €180.000 - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat sprake is geweest van schijnconstructies om, kort gezegd, de criminele herkomst van die geldbedragen te verhullen.
Ten aanzien van schijnconstructie 1 overweegt de rechtbank daarbij nog het volgende. Anders dan de raadsman heeft betoogd, maak de omstandigheid dat in onderhavige zaak bekend is geworden wie de uiteindelijk gerechtigden zijn van de Panamese offshore bedrijven, namelijk naam 5 en naam 6, het hiervoor overwogene niet anders. Immers is daarmee voornoemd witwasvermoeden niet weggenomen, te meer omdat naam 5 en naam 6 zelf ook geen verklaring hebben afgelegd over de herkomst van de door de Panamese offshore bedrijven overgemaakte geldbedragen. Dat de uiteindelijk gerechtigden bekend zijn geworden, maakt niet dat een criminele herkomst van het betaalde geldbedrag is uitgesloten.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsmotivering feit 2
Valsheid in geschrift
Zoals de rechtbank hiervoor in rubriek 3.4.1 al heeft vastgesteld, heeft naam 1 een koopcontract gesloten met een NV, vertegenwoordigd door drie Surinaamse stichtingen, betreffende vier percelen grond, gelegen te Cubejo op Aruba. De kopers zijn naam stichting 1 (met als bestuurder naam 3, de moeder van verdachte naam medeverdachte 2), naam stichting 2 (met als bestuurder medeverdachte naam verdachte) en naam stichting 3 (met als bestuurder medeverdachte naam medeverdachte 1). Volgens het koopcontract zouden de vier percelen grond door naam 1 aan de drie genoemde stichtingen zijn verkocht voor een bedrag van in totaal €350.000. Het koopcontract is ongedateerd, maar de handtekeningen van naam 1 en genoemde kopers zijn op 20 mei 2009 gelegaliseerd door kandidaat-notaris naam 4 van notariskantoor naam kantoor 1 te Hilversum in Nederland.
Zoals de rechtbank in rubriek 3.4.1 heeft overwogen, is echter geen sprake geweest van een daadwerkelijke koopovereenkomst, maar van een schijnconstructie. Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder feit 2, eerste cumulatief/alternatief, tenlastegelegde - het valselijk doen opmaken - daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Gebruik maken van dat valse geschrift
Ten aanzien van het onder feit 2, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde overweegt de rechtbank nog het volgende.
Uit het e-mailbericht van notariskantoor Aruba betreffende de verkoop van de percelen grond en de MOT-melding blijkt dat het koopcontract aan het Notariskantoor naam kantoor 2 te Aruba is overgelegd. Dit wordt nog bevestigd door de verklaring van kandidaat-notaris naam 4, waarin hij heeft verklaard dat hij het originele koopcontract in 2009 naar het notariskantoor op Aruba heeft gestuurd.
Gelet op deze verklaring van naam 4, overweegt de rechtbank dat verdachte het valse koopcontract weliswaar niet zelf aan het notariskantoor op Aruba heeft overgelegd, maar dat hij wel moet hebben geweten waarvoor de koopovereenkomst zou worden gebruikt en dat het transport van de grond via een notariskantoor op Aruba zou moeten lopen.
De rechtbank acht het onder feit 2, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde - het gebruik maken van dat valse geschrift - dan ook wettig en overtuigend bewezen en verwerpt de overige bewijsverweren van de raadsman onder verwijzing naar de bewijsmiddelen.
Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de feiten met een of meer anderen heeft gepleegd, namelijk met in ieder geval naam medeverdachte 1, naam medeverdachte 2 en/of naam 1. De nauwe en bewuste samenwerking volgt uit het gezamenlijk aangaan van de koopovereenkomst en de betalingshandelingen met naam 1.
Bewezenverklaring
Feit 1: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
Feit 2: de voortgezette handeling van medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafoplegging
18 maanden gevangenisstraf
Lees hier de volledige uitspraak.