Tezamen en in vereniging feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon die de aangiften Vennootschapsbelasting onjuist en onvolledig heeft gedaan en geen kasadministratie heeft gevoerd en bewaard
/Rechtbank Den Haag 4 september 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:11429
Verdachte heeft gedurende een lange periode feitelijk leiding gegeven aan de rechtspersoon QJ, een bedrijf dat grote contante geldstromen niet in de aangiften Vennootschapsbelasting heeft verantwoord, in deze aangiften fictieve kostenposten heeft opgenomen en bovendien geen kasadministratie heeft gevoerd en bewaard. Ten einde zoveel mogelijk geld aan QJ te onttrekken en belastingheffing bij QJ te minimaliseren, heeft verdachte in Engeland het bedrijf Y opgericht, terwijl door Y geen feitelijke werkzaamheden werden verricht. Dientengevolge is te weinig belasting afgedragen.
Voorts heeft verdachte een aanzienlijk geldbedrag witgewassen.
Voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting (LOVS) ten aanzien van fraude zijn vastgesteld. Uit het dossier volgt betrokkenheid van verdachte bij een zeer groot aantal gevallen van belastingfraude met een benadelingsbedrag van € 633.810,00. Als oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag tussen vijfhonderdduizend en één miljoen euro wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien tot vierentwintig maanden gehanteerd.
De rechtbank is van oordeel dat in de eis van de officier van justitie de strafwaardigheid van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uiting komt. De rechtbank acht in onderhavige zaak passend een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de lange duur van de delicten, de initiërende rol van verdachte alsook het raffinement en de slinksheid van de door verdachte opgezette constructie in relatie tot de maatschappelijke schade. Tevens weegt de rechtbank in de bepaling van de duur van de gevangenisstraf de op te leggen geldboete mee.
Gelet op de principiële ‘anti-belastinghouding’ van verdachte, alsook het gegeven dat verdachte thans nog werkzaam is in de handel in vennootschappen, acht de rechtbank het gevaar voor herhaling aanwezig. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om een deel van de gevangenisstraf (zes maanden) voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (al dan niet soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Voorts acht de rechtbank passend een geldboete ter hoogte van een bedrag van € 330.000,00. Bij de vaststelling van deze vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Lees hier de volledige uitspraak.