Tuchtrecht: Bespreking mogelijkheid, nut en noodzaak Borgersbrief verplicht voor advocaat in cassatiezaken

Raad van Discipline 18 mei 2015, ECLI:NL:TADRSGR:2015:139  Verweerder heeft klager en zijn echtgenote bijgestaan in een cassatieprocedure.

Bij e-mailbericht van 6 juni 2014 heeft klager verweerder gevraagd of verweerder weet of de zaak van klager door de Hoge Raad zou worden aangenomen en ter beoordeling is doorgestuurd.

Op 10 juni 2014, de dinsdag na het Pinksterweekeinde, heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met de Hoge Raad. Hem is door een medewerker van de Hoge Raad meegedeeld dat er op 6 juni 2014 een rolzitting is geweest waarop de advocaat-generaal een conclusie had genomen. De conclusie zou aan verweerder worden toegestuurd.

Op dezelfde dag heeft verweerder klager telefonisch van de inhoud van zijn telefoongesprek met de medewerker van de Hoge Raad op de hoogte gebracht.

Op 12 juni 2014 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met klager. Verweerder heeft meegedeeld dat hij van vrijdag 13 juni 2014 tot en met 20 juni 2014 afwezig zou zijn in verband met vakantie, alsmede dat hij nog geen bericht van de Hoge Raad ontvangen had.

Op 23 juni 2014 heeft verweerder de Hoge Raad per telefax gevraagd naar de conclusie van de advocaat-generaal, stellende dat hij  deze nog niet ontvangen had.

Op 24 juni 2014 heeft verweerder per telefax de conclusie van de Hoge Raad ontvangen.

Bij e-mailbericht van 24 juni 2014 heeft verweerder klager de conclusie doorgestuurd met de mededeling dat de Hoge Raad in de meeste gevallen de conclusie van de procureur-generaal overneemt en dat het de bedoeling van verweerder was om klager over het verloop van de zaak op de hoogte te houden.

Bij e-mailbericht van 24 juni 2014 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“We nemen ook aan dat u niet meer in de gelegenheid zal zijn om hier nog op te reageren. (…) Wat kunnen we nog doen?”

Bij e-mailbericht van 25 juni 2014 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“Er zitten diverse tegenstrijdigheden in de conclusie, deze zullen we moeten bestrijden.”

Op 26 juni 2014 hebben klager en verweerder telefonisch contact gehad. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft klager verweerder bij e-mailbericht van 26 juni 2014 onder meer geschreven:

“U zij ook dat er wordt gevraagd of onze partij aanwezig is(…) wij wisten van niets en u kennelijk ook niet.

Dat is vreemd, ook wil ik wel de uitleg van de heer T. doornemen en er op reageren.

(…) Aan u de keus. Doen we niets bent u bij deze ontslagen.”

Op 27 juni 2014 is er telefonisch contact geweest tussen verweerder en klager. Bij e-mailbericht van 27 juni 2014 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“De griffie van de Hoge Raad heeft mij gebeld.

De dame die u noemde heeft mij te woord gestaan.

Ze vermelde dat ze de gang van het aangetekend schrijven is nagegaan, en dat van een verzuim aan de kant van de Hoge Raad c.q. de griffie niet is gebleken.

Het stuk is dus kennelijk ergens blijven liggen. (…)

We hebben afgesproken dat u uw best zult doen om dit ongedaan te maken.

We willen wel reageren en staan volgende week maandag, dinsdag, en woensdag morgen tot uw beschikking om langs te komen en de zaak inhoudelijk te bespreken.

Als wij bekend waren geweest met de termijn van twee weken hadden wij hierop zeker en vast op gereageerd.

We gaan ervanuit dat u wel bekend bent met deze termijn als cassatie advocaat.

Als er een verzuim is ligt deze dus aan uw zijde.”

Bij e-mailberichten van 1 juli 2014 en 4 juli 2014 heeft klager nog met verweerder gecorrespondeerd.

Bij brief van 1 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

Klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

  • a) klager niet, althans niet juist, heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om in de cassatieprocedure om een “Borgersbrief” in te dienen;
  • b) getracht heeft de mogelijkheid om een “Borgersbrief” in te dienen voor klager achter te houden;
  • c) de voor het indienen van een “Borgersbrief” geldende termijn bewust heeft laten verlopen;
  • d) klager niet in kennis heeft gesteld van het verlopen van de termijn voor het indienen van een “Borgersbrief”;
  • e) niet op de hoogte is van de inhoud van artikel 44 lid 3 Burgerlijke Rechtsvordering.

Verweer

Verweerder heeft klager de conclusie direct na de ontvangst daarvan per telefax toegestuurd. In de begeleidende brief heeft verweerder niet gerept over de mogelijkheid om een “Borgersbrief” in te dienen. De werkwijze van verweerder is aldus dat hij één à twee dagen na verzending van de conclusie telefonisch contact opneemt met zijn cliënt om te horen wat deze van de conclusie vindt. Als deze zich niet kan vinden in de conclusie bespreekt verweerder de mogelijkheid van een “Borgersbrief”. In maar weinig zaken wordt een “Borgersbrief” genomen. De “Borgersbrief” dient niet verward te worden met een conclusie die genomen mag worden.

In de zaak van klager was het niet wenselijk om een “Borgersbrief” te sturen naar de Hoge Raad. Verweerder is van oordeel dat de termijn van twee weken om nog een “Borgersbrief” te nemen kan beginnen op het moment van de verzending van de conclusie en niet het moment dat de conclusie ter rolle genomen is. De verzending van de conclusie is feitelijk op 23 juni 2014 geschied, zodat er nog tot 7 juli 2014 een mogelijkheid was om een “Borgersbrief” in te dienen. Verweerder is er niet van op de hoogte dat en zo ja, wanneer de conclusie eerder bij aangetekende brief verstuurd zou zijn naar zijn kantoor. Verweerder heeft de conclusie pas op 24 juni 2014 per post ontvangen. Of de conclusie toen aangetekend verstuurd was, is verweerder niet bekend.

Beoordeling

De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

De raad ziet aanleiding om de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. De klachtonderdelen zien op de inhoudelijke kwaliteit van de door verweerder verrichte werkzaamheden. Het tuchtrecht heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening van een advocaat aan een cliënt te beoordelen indien de cliënt over de kwaliteit van deze dienstverlening klaagt. Als uitgangspunt daarbij wordt genomen dat de advocaat een eigen vrijheid heeft met betrekking tot de wijze waarop een advocaat een zaak behandelt en de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die een advocaat toekomt, is echter niet onbeperkt. De vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich meebrengen dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard zoals deze binnen de beroepsgroep geldt. Tot deze professionele standaard behoort in ieder geval het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt hieromtrent. Tevens dient een cliënt gewezen te worden op zijn proceskansen en een procesrisico, terwijl de processtukken dienen te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarenboven dient de advocaat de cliënt deugdelijk te informeren over van belang zijnde termijnen en deze termijnen te bewaken.

Vaststaat dat verweerder telefonisch op 10 juni 2014 op de hoogte is gebracht van de op 6 juni 2014 genomen conclusie door de procureur-generaal. Verweerder had rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat de conclusie op 6 juni 2014 of kort hierna aan hem toegestuurd zou worden en dat in dat geval de termijn om een “Borgersbrief” in te dienen op 20 juni 2014 of kort hierna zou eindigen. Verweerder heeft erkend dat hij tijdens zijn afwezigheid geen maatregelen getroffen had om enige termijn te bewaken in verband met het mogelijk tijdens zijn vakantie moeten indienen van een “Borgersbrief”.

Gesteld noch gebleken is voorts dat verweerder de termijn van twee weken, mogelijk eindigende op 20 juni 2014, heeft bewaakt. Vaststaat wel dat verweerder eerst op 23 juni 2014, na terugkeer van vakantie, bij de Hoge Raad geïnformeerd heeft naar, zo heeft hij gesteld, de conclusie van de procureur-generaal die tijdens zijn afwezigheid niet ontvangen was op kantoor.

Tevens staat vast dat verweerder de mogelijkheid van het indienen van een “Borgersbrief” niet bij toezending van de conclusie aan klager heeft meegedeeld. Niet is gebleken dat verweerder naar aanleiding van de emailberichten van klager klager direct geïnformeerd heeft over de mogelijkheid van een “Borgersbrief”.

Uit het dossier volgt evenmin dat verweerder klager deugdelijk, schriftelijk, geadviseerd heeft omtrent het al dan niet indienen van een “Borgersbrief”, terwijl – volgens eigen mededeling van verweerder – de mogelijkheid er nog zou zijn om uiterlijk 7 juli 2014 een “Borgersbrief” in te dienen.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder jegens klager gehandeld in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens klager had behoren te betrachten.

De klachtonderdelen a en d zijn gegrond. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

Beslissing

De raad van discipline verklaart de klachtonderdelen a en d gegrond, verklaart de klacht voor het overige ongegrond en legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Meer weten over de sport van cassatie? Kom dan op vrijdag 4 december 2015 naar de Cursus Cassatie in Strafzaken en/of de Verdiepingscursus  Cassatie in Strafzaken.

Klik hier voor meer informatie.

 

Print Friendly and PDF ^