Verdachte BV wordt veroordeeld wegens het zonder toestemming van de bevoegde auto-riteiten overbrengen van afvalstoffen van Nederland Duitsland en het illegaal opslaan van stoffen
/Rechtbank Overijssel 31 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1622
Verdenking
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 maart 2012:
Feiten 1, 2 en 3: al dan niet samen met een ander en al dan niet opzettelijk afvalstoffen naar een drietal plaatsen in Duitsland heeft overgebracht zonder kennisgeving aan en toestemming van de betrokken autoriteit;
feit 4: al dan niet samen met een ander en al dan niet opzettelijk zonder omgevingsvergunning een inrichting in werking heeft gehad voor het opslaan en overslaan van afvalstoffen.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 op het standpunt gesteld dat het zuiveringsslib / de bruine eimix aangemerkt moet worden als een afvalstof en derhalve valt onder de regeling zoals vermeld in artikel 2 onder 35 van de EG-verordening Overbrenging van Afvalstoffen (1013/2006). Verdachte had voor de overbrenging van deze stoffen vooraf kennis moeten geven aan en/of toestemming moeten hebben van de bevoegde autoriteit, te weten de Inspectie Leefomgeving en Transport, een onderdeel van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Wat betreft het onder feit 4 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte degene was die een inrichting in werking had en dat deze inrichting vergunningplichtig was en uit dien hoofde had moeten beschikken over een omgevingsvergunning.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, dat geenszins is komen vast te staan dat het zuiveringsslib / de bruine eimix aangemerkt moet worden als een afvalstof. Het is volgens de verdediging zo dat het zuiveringsslib / de bruine eimix aangemerkt moet worden als een dierlijk bijproduct en derhalve niet valt onder de EG-verordening Overbrenging van Afvalstoffen (EVOA). De verdediging heeft er in dit verband op gewezen dat de stof niet onderzocht is, zodat de samenstelling ervan niet vaststaat. De verdediging heeft in dit verband ook gewezen op artikel 10 onder e van de EG-verordening tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de bruine eimix tot 2008 is verwerkt in diervoeder hetgeen er volgens de verdediging te meer op duidt dat de bruine eimix geen afvalstof is. Dat de bruine eimix sedert 2008 niet meer gecertificeerd is, maakt dat volgens de verdediging niet anders, omdat de samenstelling niet is veranderd. Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat betrokkene 2 eigenaar van het zuiveringsslib / de bruine eimix was en dat deze firma de plicht had om kennisgeving te doen van en toestemming te vragen voor de overbrengingen. Verdachte is enkel transporteur geweest, die in opdracht van betrokkene 2 de stoffen feitelijk overbracht.
Ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat niet zij maar betrokkene 3, de voormalige varkenshouder en eigenaar van het perceel en de zich daarop bevindende inrichting was. Verdachte ging ervan uit en mocht er in redelijkheid vanuit gaan dat betrokkene 3 beschikte over een omgevingsvergunning, te meer nu het ging om de opslag van het dierlijk bijproduct bruine eimix.
Beoordeling rechtbank
De vraag die in deze strafzaak centraal staat is of de substantie, aangeduid als zuiveringsslib of bruine eimix, die verdachte van het bedrijf betrokkene 1 B.V. naar biogas-installaties op diverse plaatsen Duitsland heeft afgevoerd, aangemerkt moet worden als een afvalstof in de zin van de EVOA.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van deze vraag als uitgangspunt genomen de definitie van het begrip afvalstoffen zoals deze is op genomen in artikel 1.1. van de Wet milieubeheer. Ingevolge dit artikel wordt onder afvalstoffen verstaan: “alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moest ontdoen”. Deze definitie is tot stand gekomen na implementatie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Richtlijn 2008/98/EG). De vraag of er sprake is van een afvalstof moet worden beoordeeld met in achtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. In de Kaderrichtlijn afvalstoffen zijn, over de vraag wanneer (niet langer) sprake is van een afvalstof, enkele criteria opgenomen. Een voorwerp of stof is een productresidu of een bijproduct en derhalve geen afvalstof, als aan de volgende minimale voorwaarden is voldaan:
- het is zeker dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt;
- de stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder verdere andere behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is;
- de stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces; en
- verder gebruik is rechtmatig (de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en leidt niet tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid).
De stof die verdachte bij betrokkene 1 BV ophaalde en overbracht naar biogasinstallaties in Duitsland kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangeduid als afvalstof die voldoet aan voorwaarde 2. De door verdachte overgebrachte substantie (door verdachte bruine eimix genoemd) is immers een product dat vrijkomt door een bewerking (te weten door toevoeging van zwavelzuur, ijzerchloride en polymeer) van het bedrijfsafvalwater van betrokkene 1 B.V. en is door deze bewerking aan te merken als zuiveringsslib . Het is daardoor ook geen stof die of voorwerp dat wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces, zodat evenmin wordt voldaan aan het hiervoor onder punt 3 genoemde criterium.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt ook niet voldaan aan het onder punt 4 genoemde criterium, omdat uit de resultaten van het onderzoek in Duitsland blijkt dat het zuiveringsslib / de bruine eimix werd vergist in biogasinstallaties waarin uitsluitend plantaardige stoffen mochten worden verwerkt. Buiten discussie staat dat het zuiveringsslib / de bruine eimix echter stoffen bevatte (eiwitten en vetten) met een dierlijke herkomst (eieren), waardoor het verdere gebruik van het zuiveringslib / de bruine eimix niet rechtmatig was.
Voor zover verdachte heeft gesteld dat er eveneens geen sprake is van een afvalstof nu er sprake is van een nuttige toepassing, is de rechtbank van oordeel dat uit de regelgeving volgt dat wanneer er sprake is van een afvalstof met en nuttige toepassing, deze afvalstof pas dan geen afvalstof meer is als het volledig is (her)gebruikt. Daarvan was op het moment van vervoer over de grens door verdachte uiteraard nog geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle omstandigheden van dit concrete geval het zuiveringsslib / de bruine eimix dient te worden aangemerkt als afvalstof in de zin van het EVOA, waarvoor op het moment dat het over de grens met Duitsland wordt gebracht een kennisgeving aan en/of toestemming van de bevoegde autoriteit noodzakelijk is. Nu hiervan geen sprake is heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank in de tenlastegelegde periode meermalen schuldig gemaakt aan “illegale overbrenging” als bedoeld in artikel 2 sub 35 van de EVOA. Verdachte zelf was degene de afvalstof over de grens vervoerde en is dus zelf degene die voor deze kennisgeving dan wel toestemming diende te zorgen.
De rechtbank heeft in het strafdossier geen, althans onvoldoende, bewijsmiddelen aangetroffen om bewezen te kunnen achten dat verdachte de feiten samen met een ander of anderen heeft gepleegd. Uiteraard waren er wel andere (rechts)personen bij betrokken, zoals betrokkene 1 BV, de firma betrokkene 2, de chauffeurs en de Duitse afnemers, maar er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat deze anderen op de hoogte waren van de illegale overbrenging van afvalstoffen door verdachte, zodat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewust samenwerking met (een) ander(en) niet kan worden vastgesteld.
De volgende vraag is of verdachte het feit al dan niet opzettelijk heeft gepleegd. In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte een onderneming drijft die zich al jarenlang op een bedrijfsmatige wijze bezighoudt met handel in en transport van agrarische (afval)stoffen, waaronder de door haar genoemde bruine eimix. Het had, naar het oordeel van de rechtbank, op de weg van verdachte gelegen, om op het moment dat werd besloten de bruine eimix niet meer aan de veevoederindustrie aan te bieden maar af te voeren naar biogasinstallaties in het buitenland, navraag te doen bij de bevoegde autoriteiten of de bruine eimix een afvalstof betrof waarvoor een kennisgeving vereist was. Weliswaar is de regelgeving niet eenvoudig opgezet, maar desondanks redelijk toegankelijk gemaakt, bijvoorbeeld op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Het intoetsen van de afkorting “evoa” levert direct een link op naar genoemde website. Een website waarmee de rechtbank verdachte, gelet op haar werkterrein, bekend veronderstelt. De informatie op deze website, gecombineerd met de kennis van verdachte over de herkomst en de bestemming van de bruine eimix, had bij verdachte twijfel moeten doen rijzen over het door hem veronderstelde legale karakter van de overbrenging. Die twijfel zou hebben genoopt tot het doen van navraag bij de bevoegde autoriteit. Door geen navraag te doen, ondanks het vervallen van de certificering van de bruine eimix en de veranderde bestemming ervan over de landsgrens, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door haar vervoerde bruine eimix een afvalstof betrof in de zin van het EVOA, waarvoor kennisgeving en/of toestemming vereist was van de bevoegde autoriteit.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat hetgeen aan verdachte, onder de feiten 1, 2 en 3, is ten laste gelegd wettig overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat bestaat uit het in werking hebben van een inrichting. In het derde lid van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen worden aangewezen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. In het op dit artikellid gebaseerde Besluit omgevingsrecht (Bor) is in hoofdstuk 2, paragraaf 2.1, artikel 2.1 bepaald dat als categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1. derde lid, van de Wet milieubeheer worden aangewezen de categorieën inrichtingen in de bijlage 1, in onderdeel B en onderdeel C. In onderdeel C onder categorie 28.1, onder a ten 2e, is bepaald dat als een vergunningplichtige inrichting wordt aangewezen een inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen, die een opslagcapaciteit van 5 kubieke meter of meer hebben. In 28.2 van het Bor is bepaald voor de toepassing van onderdeel 28.1 onder bedrijfsafvalstoffen niet worden begrepen dierlijke of overigens organische meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib.
In het onderhavige geval heeft verdachte in de ten laste gelegde periode een hoeveelheid van ruim 440.000 kg zuiveringsslib opgeslagen in opslagbunkers op het perceel adres te plaats. Deze bunkers hadden een opslagcapaciteit van 600 kubieke meter en zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken aan een inrichting waarvoor, ingevolge de Bor een omgevingsvergunning verplicht was. Vast staat dat verdachte niet beschikte over een dergelijke vergunning, zodat naar het oordeel van de rechtbank ook het onder feit 4 tenlastegelegde wettig en overtuigen bewezen kan worden. Dat de eigenaar van de opslagbunker mogelijk (nog) over een omgevingsvergunning beschikte vanwege de door hem gedreven varkenshouderij, doet daar niet aan af. Het was immers de verdachte die de activiteit, het project van opslag en overslag van het zuiveringsslib / de bruine eimix, op die plaats uitoefende, gedurende een periode van circa 18 maanden.
De rechtbank is ook te aanzien van dit feit van oordeel dat verdachte navraag had moeten doen bij de gemeente over een eventuele vergunningplicht voor de opslag van deze forse hoeveelheid bedrijfsafval. Bij de opslag van zo’n hoeveelheid, circa 440 ton, kan een professionele vervoerder op zijn vingers natellen dat vergunningplicht wel eens aan de orde zou kunnen zijn. Door in het geheel geen navraag te doen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het een vergunningplichtige activiteit betrof.
Conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 40.000.
Lees hier de volledige uitspraak.