Verdachte heeft als feitelijk leidinggevende van zijn aannemingsbedrijf zijn medewerkers werkzaamheden laten verrichten aan een bouwwerk waar eerder asbesthoudende producten zijn verwijderd, terwijl er geen “asbestvrij-verklaring” aanwezig was
/Rechtbank Overijssel 1 februari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:384
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
- feit 1: als directeur leiding heeft gegeven aan een aannemingsbedrijf dat als werkgever niet heeft gezorgd voor voldoende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers, terwijl men bij het bedrijf wist of moest weten dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemers ontstond of te verwachten was;
- feit 2: als directeur leiding heeft gegeven aan een aannemingsbedrijf dat werkzaamheden heeft verricht aan een bouwwerk terwijl de volgens het Asbestverwijderingsbesluit vereiste eindbeoordeling niet was uitgevoerd of terwijl er op de bouwplaats nog visueel waarneembaar asbest of asbeststof in de lucht aanwezig was.
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat uit de bewijsmiddelen volgt dat vanwege ongecontroleerde en foutieve werkzaamheden met asbesthoudend materiaal, de werknemers van medeverdachte 1 B.V. en alle overige mensen en dieren die zich bevonden op het perceel te Beemte-Broekland in aanraking konden komen met een niet te verwaarlozen hoeveelheid asbest(vezel), waarmee er gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar voor de werknemers van medeverdachte 1 bestond. Verdachte heeft volgens de officier van justitie niet gevraagd om de schriftelijke bevestiging van “asbestvrijgave”, voordat zijn personeel aan het werk ging en evenmin gecontroleerd of zijn personeel wel zonder beschermende kleding de arbeidsplaats kon betreden. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het bedrijf dat de werknemers onvoldoende doeltreffend beschermd aldaar werkzaamheden heeft laten verrichten wetende dat daarbij gevaar voor de gezondheid bestond. De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er op de betreffende werkplek door de aanwezigheid van asbest levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was, nu uit het rapport van Hamabest niet blijkt dat er sprake was van verspreiding van asbestvezels en dus ook niet dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid te verwachten was. De raadsman heeft zijn standpunt gebaseerd op de navolgende zinsnede uit het rapport: “Om vast te stellen of er sprake is van een verspreiding van asbestvezels dient een gedetailleerd (stof)onderzoek uitgevoerd te worden conform de NEN2991”.
Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 wegens het ontbreken van opzet en dat in dat geval de overtreding kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat wegens het ontbreken van opzet vrijspraak dient te volgen.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden gezegd dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, nu verdachte niet wist van de verboden gedraging en (ook) om die reden van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Oordeel rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van medeverdachte 1 B.V. Tussen 22 en 25 maart 2013 zijn door medeverdachte en asbestsaneerder medeverdachte 2 golfplaten van het dak van de ligboxstal te Beemte-Broekland verwijderd. Deze golfplaten bevatten asbest. Op de onderliggende dupanelplaten, spanten en gordingen is, na verwijdering van de golfplaten, asbest achtergebleven. In en rondom de ligboxstal bevond zich eveneens asbesthoudend materiaal. Verdachte wist dat de dupanelplaten wegens mogelijk achtergebleven asbestresten schoongemaakt moesten worden. Verdachte heeft niet gecontroleerd of de schoonmaak ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Na de sloop van het oude dak van de ligboxstal heeft verdachte niet gevraagd om een officiële asbestvrijgave, noch heeft hij gecontroleerd of deze documenten er waren, alvorens hij zijn personeel aan het werk liet gaan met het plaatsen van een nieuw dak en het slopen van de onderliggende dupanelplaten. Tussen 26 en 28 maart 2013 is het nieuwe dak gelegd en op 28 en 29 maart 2013 hebben de medewerkers van medeverdachte 1 B.V. en de medeverdachte 3 de dupanelplaten verwijderd.
Op basis van het deskundigenrapport van Hamabest van 14 augustus 2013 stelt de rechtbank vast dat sprake was van een asbestbesmetting. Zowel inpandig als in de directe omgeving van de ligboxenstal te Beemte-Broekland lagen kleine stukjes asbest. In de stofmonsters van de dakspanten werd zeer veel asbest aangetroffen. Er lagen kleine stukjes asbest in de raampjes van de schuur. Het risico op vrijkomen van asbestvezels is het hoogst bij niet-hechtgebonden asbest, zoals in de onderhavige situatie het geval is.
Het verwijderen van asbesthoudende golfplaten is een handeling zoals bedoeld in artikel 6 eerste lid van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
Een asbestvrijgave is een eindbeoordeling zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 9 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
Feit 1
Voor bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde moet sprake zijn van het door de werkgever laten verrichten of nalaten van handelingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Vast staat dat het dak van de ligboxstal van medeverdachte 3 te Beemte-Broekland asbest bevatte en dat dit dak door asbestsaneerder medeverdachte 2 is verwijderd. Tevens staat vast dat bij het verwijderen resten asbest(vezels) op de onderliggende dupanelplaten, spanten en gordingen zijn achtergebleven, alsook dat, hoewel daartoe wel afspraken waren gemaakt, deze resten niet door medeverdachte 2 zijn verwijderd.
Verdachte betwist dat hij, op het moment dat hij zijn medewerkers (op het laatste moment ingehuurd door medeverdachte 3) naar adres zond om de dupanelplaten te verwijderen, wist dat nog resten asbest(vezels) op deze platen aanwezig waren. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. Ook overigens blijkt niet uit het dossier dat verdachte op het moment van tewerkstelling van zijn medewerkers wist van de aanwezigheid van asbest op de dupanelplaten. Verdachte erkent dat hij, alvorens medewerkers naar adres te sturen, had moeten wachten tot hij het officiële asbestvrijgave-formulier in handen had, echter heeft hij, zoals naar eigen zeggen vaker voorkwam, vertrouwd op de persoonlijke mededeling van asbestsaneerder medeverdachte 2 dat de bouwplaats schoon was. Daar komt bij dat medeverdachte 2 eerder aan medeverdachte 1 te kennen heeft gegeven dat een dag moest worden ingepland voor de schoonmaak van het betreffende dak. Hoewel het handelen van verdachte de rechtbank op zijn minst gemakzuchtig voorkomt, heeft de rechtbank in het dossier geen bewijsmiddelen aangetroffen op basis waarvan zonder twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte, op het moment dat hij zijn medewerkers naar adres zond, wist, of redelijkerwijs moest weten, dat aldaar nog asbesthoudend materiaal aanwezig was en daardoor potentieel gevaar voor de gezondheid van zijn medewerkers ontstond, of kon ontstaan. Vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Feit 2
Voor bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde moet sprake zijn van het opzettelijk doen verrichten van werkzaamheden aan een object of bouwwerk alwaar een handeling als bedoeld in artikel 6 eerste lid van het Asbestverwijderingsbesluit was verricht, terwijl niet eerst een eindbeoordeling bedoeld in artikel 9 van voornoemd besluit is uitgevoerd.
Feitelijk leiderschap
Voor strafbaarheid wegens feitelijk leidinggeven aan gedragingen van een rechtspersoon, is allereerst vereist dat deze rechtspersoon ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit. Hiervan is sprake indien de ten laste gelegde gedragingen redelijkerwijs aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
De hiervoor bewezenverklaarde gedragingen in deze zaak zijn verricht binnen de sfeer van medeverdachte 1 B.V. Zij passen immers binnen de normale bedrijfsvoering en zijn deze vennootschap ook dienstig geweest. Onder deze omstandigheden kunnen de ten laste gelegde gedragingen van verdachte, als bestuurder/enig aandeelhouder, aan medeverdachte 1 B.V. als rechtspersoon worden toegerekend.
In de hoedanigheid van enig aandeelhouder en bestuurder van medeverdachte 1 B.V. had verdachte voorts feitelijk zeggenschap over de omstandigheden waaronder zijn medewerkers te werk worden gesteld en was hij bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming van een situatie waarbij deze werknemers arbeid verrichten in een omgeving ten aanzien waarvan nog geen eindbeoordeling heeft plaatsgevonden met betrekking tot de al dan niet aanwezigheid van asbest op de werkplek. Verdachte wist dat het verwijderde dak van de ligboxstal te Beemte-Broekland asbest bevatte. Tevens was verdachte op de hoogte van het feit dat er geen formeel asbestvrijgave-formulier aanwezig was, althans had hij deze vrijgave (nog) niet in handen op het moment dat hij zijn medewerkers aan adres werkzaamheden liet verrichten. Verdachte heeft desondanks niet gewacht met het doen uitvoeren van werkzaamheden door zijn medewerkers, tot de asbestvrijgave, zijnde een eindbeoordeling bedoeld in het eerste lid van artikel 9 van het asbestverwijderingsbesluit, was uitgevoerd.
Het (kleurloos) opzet bij verdachte is daarmee naar het oordeel van de rechtbank een gegeven. Gelet op de positie van verdachte ten aanzien van Aannemingsberijf medeverdachte 1 B.V., kan voornoemd opzet met betrekking tot de hiervoor bewezenverklaarde gedragingen aan die rechtspersoon worden toegerekend en kan verdachte als feitelijk leidinggever worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dan ook dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
- Feit 2: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 120 lid 2 van de Woningwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren met een proeftijd van 3 jaren en stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde uiterlijk binnen 5 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis een bedrag van € 5.000 stort op rekening van het Instituut Asbestslachtoffers en dat de veroordeelde uiterlijk binnen 5 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis het betaalbewijs van voornoemde storting zendt aan het Functioneel Parket Zwolle onder vermelding van het parketnummer.
De rechtbank acht het bewezen verklaarde feit zeer ernstig en rekent het verdachte zwaar aan dat hij in zijn hoedanigheid van eigenaar en feitelijk leidinggevende van een aannemingsbedrijf niet de verantwoordelijkheid heeft genomen die hij als werkgever ten opzichte van zijn medewerkers had. Te meer nu verdachte vaker met asbestgerelateerde werkzaamheden te maken heeft en aldus op de hoogte is van de wijze waarop asbestsaneringen conform de geldende wet- en regelgeving dienen te worden uitgevoerd en van de gevaren die asbestvezels kunnen opleveren.
Lees hier de volledige uitspraak.