Verdachte heeft geprobeerd de Rabobank in Zwolle op te lichten door een geldbestelling op te halen die was gedaan op naam van een ander

Rechtbank Overijssel 3 mei 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:1569 Verdachte heeft, samen met anderen, geprobeerd de Rabobank in Zwolle op te lichten door een geldbestelling op te halen die was gedaan op naam van een ander en ten laste van de rekening van een ander. Daarbij zijn privé-gegevens gebruikt die enkel de bank en de rechthebbende behoren te kennen. De Rabobank heeft de geldbestelling van € 38.000,- klaargelegd, waarna verdachte en zijn mededaders naar Zwolle zijn gegaan om deze geldbestelling op te halen. De oplichting is mislukt omdat de rechthebbende van de rekening bemerkte dat er een geldbestelling was gedaan voordat het geld door verdachte en zijn mededaders was opgehaald.

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat het bestanddeel “medeplegen” niet kan worden bewezen.

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat ook hier het bestanddeel “medeplegen” niet kan worden bewezen, zodat verdachte ter zake van dit feit ook moet worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake is van een strafbaar feit omdat het een ondeugdelijke poging betreft. Het feit had nooit tot een voltooiing kunnen komen omdat er geen afspraak was gemaakt met de bank wie het geld zou komen ophalen. De raadsman heeft ter zake geconcludeerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De overwegingen van de rechtbank

Feit 1

De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende, in de bijlage bij dit vonnis uitgewerkte, bewijsmiddelen: de aangiftes namens bedrijf 1 B.V. en de Rabobank, het proces-verbaal van de observatie op 6 januari 2016, het proces-verbaal van verdenking van 6 januari 2016, het proces-verbaal van bevindingen van 8 januari 2016, de verklaringen van medeverdachte medeverdachte 1 afgelegd op 7 en 14 januari 2016, de verklaring van verdachte afgelegd op 25 januari 2016 en de verklaring van medeverdachte medeverdachte 2 afgelegd op 14 januari 2016.

De rechtbank is van oordeel dat voornoemde verklaringen van medeverdachte 1 voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat deze verklaringen voldoende betrouwbaar zijn. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat zowel verdachte als medeverdachte 1 in hun verklaringen zichzelf belasten, dat de verklaringen van verdachte en medeverdachte 1 op belangrijke onderdelen elkaar ondersteunen, dat de verklaringen van verdachte en medeverdachte 1 ook op belangrijke onderdelen steun vinden in de hiervoor genoemde verklaring van medeverdachte 2 en dat de verklaringen van verdachte en medeverdachte 1 (daarnaast) aansluiten bij de overige genoemde bewijsmiddelen.

Op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat verdachte op enig moment medeverdachte 2 heeft benaderd met de vraag of medeverdachte 2 iemand wist om een geldbestelling op te halen. medeverdachte 2 heeft daarbij verklaard dat verdachte het plan had om geld te bestellen en dat verdachte iemand nodig had om dat op te halen. medeverdachte 2 heeft tevens verklaard dat hij hiervoor naam 1 had gevraagd, maar dat deze geen belangstelling had. Blijkens de verklaring van medeverdachte 1 heeft medeverdachte 2 daarna medeverdachte 1 gevraagd, waarbij medeverdachte 2 tegen medeverdachte 1 heeft gezegd dat hij gemachtigd zou worden om een geldbestelling op te halen en dat hij daarmee €1.000 kon verdienen. Daarna heeft medeverdachte 1 zijn persoonsgegevens verstrekt.

Op 30 december 2016 is er vervolgens door een tot op heden onbekend gebleven persoon, die zich valselijk en in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als de heer eigenaar bedrijf 1, een telefonische geldbestelling ten laste van bedrijf 1 B.V. bij de Rabobank Zwolle gedaan van €38.000, waarbij is medegedeeld dat het geldbedrag zou worden opgehaald door medeverdachte 1 en waarbij de persoonsgegevens van medeverdachte 1 zijn doorgegeven. Vervolgens is de afspraak gemaakt dat het geldbedrag op 6 januari 2016 om 11:00 uur door medeverdachte 1 kon worden opgehaald.

Blijkens de verklaring van medeverdachte 1 heeft hij op maandag 4 januari 2016 van medeverdachte 2 gehoord dat het op woensdag 6 januari 2016 zou gaan gebeuren, waarbij medeverdachte 2 aan medeverdachte 1 de instructie heeft gegeven dat hij naar de Rabobank in Zwolle moest gaan om de geldbestelling op te halen.

De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat uit de bewijsmiddelen weliswaar niet kan worden afgeleid welke persoon of personen voor het doen van de geldbestelling en het maken van de afspraak (meerdere malen) telefonisch contact met de Rabobank in Zwolle heeft/hebben gehad, maar wel (minst genomen) dat verdachte en medeverdachte 2 kennis en wetenschap hadden van deze geldbestelling, de gemaakte afspraak en van het plan om op deze wijze de Rabobank te bewegen tot afgifte van het bedrag van €38.000.

Deze kennis en wetenschap volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het gegeven dat medeverdachte 2 op 6 januari 2016 met medeverdachte 1 naar Zwolle is gereden, alwaar zij elkaar, volgens de verklaring van verdachte, rond 11:00 uur verdachte zouden treffen. Nabij de Rabobank in Zwolle hebben verdachte, medeverdachte 2 en medeverdachte 1 vervolgens inderdaad elkaar getroffen. Daarbij heeft verdachte aan medeverdachte 1 instructies gegeven, waarna medeverdachte 1 de Rabobank is ingegaan en in de bank zich valselijk en in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als gemachtigde van bedrijf 1 B.V. en heeft gevraagd om afgifte van de reeds ten laste van bedrijf 1 B.V. gedane geldbestelling van €38.000.

Ook acht de rechtbank redengevend dat verdachte heeft verklaard dat het bedrag van €38.000 zou worden verdeeld volgens een verdeelsleutel waaruit volgt dat een deel van het geld zou toekomen aan (een) tot op heden onbekend gebleven persoon of personen (“diegenen die erachter zitten”), een deel aan verdachte zou toekomen en een deel aan medeverdachte 2. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij van zijn deel nog weer een afdracht aan medeverdachte 2 moest doen, omdat medeverdachte 2 medeverdachte 1 had geregeld.

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat door een samenspel tussen verdachte, medeverdachte 2, medeverdachte 1 en (een) tot op heden onbekend gebleven persoon of personen het feit gepleegd is kunnen worden. Daarbij heeft verdachte ten minste als schakel gefungeerd tussen de tot op heden onbekend gebleven persoon of personen door aan medeverdachte 2 de opdracht te geven om een persoon te vinden die het geldbedrag bij de Rabobank in Zwolle op zou kunnen halen, waarbij hij voor derden onbekende informatie over de geldbestelling en de afspraak over het moment van het ophalen van de geldbestelling aan medeverdachte 2 heeft doorgegeven en hij op 6 januari 2016 op het tijdstip van de afspraak bij de Rabobank in Zwolle is verschenen waarbij hij aan medeverdachte 1 instructies heeft gegeven over het bedrijf en de persoon namens wie medeverdachte 1 zou zijn gemachtigd. medeverdachte 2 op zijn beurt heeft uitvoering gegeven aan het van verdachte verkregen verzoek door eerst naam 1 en daarna medeverdachte 1 te benaderen om de geldbestelling bij de Rabobank in Zwolle op te halen, waarbij medeverdachte 2 medeverdachte 1 heeft toegezegd dat medeverdachte 1 hiervoor €1.000 zou krijgen, medeverdachte 2 op maandag 4 januari 2016 tegen medeverdachte 1 heeft gezegd dat het op woensdag 6 januari 2016 zou gaan gebeuren en dat medeverdachte 2 op die woensdag 6 januari 2016 medeverdachte 1 naar Zwolle heeft gebracht. medeverdachte 1 op zijn beurt heeft ermee ingestemd dat hij tegen betaling van een bedrag van €1.000 een geldbestelling op zou halen bij de Rabobank in Zwolle, daartoe heeft hij zijn persoonsgegevens afgegeven, is hij op woensdag 6 januari 2016 met medeverdachte 2 naar de Rabobank in Zwolle gereden, alwaar hij, na instructies van verdachte ontvangen te hebben, zich in de Rabobank in Zwolle valselijk heeft voorgedaan als een persoon die door de heer eigenaar bedrijf 1 zou zijn gemachtigd om de geldbestelling van €38.000 op te halen.

De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat verdachte, medeverdachte 2 en medeverdachte 1 ieder voor zich een grote bijdrage aan het gepleegde feit hebben geleverd en dat de handelingen van zowel verdachte, als medeverdachte 2 en medeverdachte 1 ieder voor zich benodigd waren om tot het feit te kunnen komen. Deze bijdragen van verdachte, medeverdachte 2 en medeverdachte 1 zijn ieder voor zich van materieel wezenlijke betekenis geweest. Deze handelingen tezamen maken dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, medeverdachte 2 en medeverdachte 1, waarbij zij het oogmerk hadden van wederrechtelijke bevoordeling, te weten het bewegen van de Rabobank tot afgifte van een geldbestelling ten laste van bedrijf 1 B.V. De rechtbank betrekt daarbij dat verdachte en medeverdachte 2 van meet af aan weet hebben gehad van de wederrechtelijkheid van hun handelen, omdat zij wisten dat de Rabobank zou worden bewogen tot afgifte van een geldbestelling waarop zij geen rechtens geldige aanspraak maakten. Ook medeverdachte 1 moet de wederrechtelijkheid van zijn handelen hebben ingezien, nu hij door voor hem redelijk onbekende personen is ingeschakeld om een (groot) geldbedrag als gemachtigde van een voor hem eveneens onbekend bedrijf en persoon bij de Rabobank in Zwolle op te halen waarvoor hij (maar liefst) een bedrag van €1.000 betaald zou krijgen. In het licht van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, medeverdachte 2 en medeverdachte 1 zich samen met (een of meer) anderen schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van een poging tot oplichting van de Rabobank in Zwolle.

Feit 2

De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen is. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan niet worden geconcludeerd dat verdachte bij het tenlastegelegde feit betrokken is geweest, nu daaruit onvoldoende blijkt dat verdachte de tenlastegelegde oplichtingshandelingen al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gepleegd.

De conclusie

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte als feit 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het als feit 1 tenlastegelegde heeft begaan

Bewezenverklaring

Feit 1: medeplegen van poging tot oplichting.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden en gelast de tenuitvoerlegging van twee voorwaardelijk opgelegde straffen van drie maanden en twee maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^