Verdachte heeft presteerpremies uit laten uitkeren door middel van huurverhogingen
/Rechtbank Midden-Nederland 5 juli 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3333
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste en onvolledige aangiften Inkomstenbelasting gedurende een periode van zes jaren. Verdachte heeft zich in de hoedanigheid van bestuurder van Bedrijfsnaam een blijf- en presteerpremie laten uitkeren van meer dan €500.000. Verdachte was ervan op de hoogte dat dit loon betrof, maar heeft er omdat dat voor hem fiscaal gunstiger was voor gekozen om dit via huurverhogingen uit te laten keren. Vervolgens heeft hij nagelaten deze inkomsten bij de Belastingdienst aan te geven. Hierdoor zijn de aangiften over de jaren 2007, 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012 onjuist en onvolledig gedaan en heeft Verdachte te weinig Inkomstenbelasting afgedragen. Het benadelingsbedrag bedraagt ongeveer €256.937.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft aangevoerd dat de huurverhogingen en -verlengingen van de vier panden in kwestie niets van doen hebben met een bonus of prestatiepremie in het kader van Verdachtes arbeidsovereenkomst, noch met een risico-fee voor hem als projectontwikkelaar. Verdachte stelt dat Bedrijfsnaam hiertoe is overgegaan omdat zij in verband met haar uitbreidingsdoelstellingen zekerheid wilde voor de langere termijn. Opvallend is dat de beweerde bonus niet ongedaan is gemaakt toen de prestaties uitbleven. Ook is de afspraak nergens vastgelegd. A verklaart wisselend en spreekt zichzelf tegen, daarom moet zijn verklaring niet betrouwbaar worden geacht. Ook zijn zijn verklaringen strijdig met de verklaringen van anderen. De verklaring van Verdachte dat geen sprake is van een blijf- en presteerpremie is aannemelijker dan het scenario van A. Verdachte dient van beide ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de huuraanpassingen overeen zijn gekomen in de relatie huurder/verhuurder en dat er reeds daarom geen sprake is van loon. Dat betekent dat de huurinkomsten niet in box 1 vallen maar in box 3. De aangiften inkomstenbelasting zijn derhalve juist en volledig ingevuld. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat, ook indien wordt uitgegaan van de e-mail van A, het een pleitbaar standpunt van Verdachte is dat het alleen een vergoeding betrof in zijn hoedanigheid van verhuurder. In die hoedanigheid liep hij immers risico’s als gevolg van de uitbreidingsdoelstellingen van Bedrijfsnaam. In dat geval kan bepleit worden dat de ontvangen huren niet in box 1 hoeven te worden aangegeven. Verdachte kon en mocht dan ook redelijkerwijs menen dat de door hem gedane aangiften juist waren en niet kan worden gezegd dat het aan (voorwaardelijk) opzet of grove schuld van Verdachte te wijten is dat die aangiften onjuist zijn en dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat het feit ertoe heeft gestrekt dat te weinig belasting is betaald. Die belasting is immers betaald door de werkgever.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen nu hetgeen in de allonges staat niet onjuist is. Primair is dat het geval omdat slechts een huurverlenging en -verhoging overeen is gekomen die niet als loon heeft te geleden. Subsidiair, indien de rechtbank oordeelt dat wél sprake is van een blijf- en presteerpremie in lijn met de e-mail van A en die is uitbetaald door middel van het verhogen van de huren, geldt dat dan nog de allonges waarin de huren zijn verhoogd niet vals zijn. Hetgeen is overeengekomen staat ook in die allonges vermeld.
Oordeel rechtbank
Feit 2
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de opgemaakte allonges (wijzigingen in bestaande huurcontracten) aangemerkt kunnen worden als geschriften die valselijk zijn opgemaakt.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de allonges niet als valse geschriften kunnen worden aangemerkt. De inhoud van allonges stemt namelijk overeen met de werkelijkheid. De allonges zien op bestaande panden die in het bezit waren van Verdachte. Deze panden huurde Bedrijfsnaam ook daadwerkelijk. De huurpenningen zijn na de in de allonges opgenomen verhogingen betaald en de huurperiodes zijn ook daadwerkelijk verlengd. Het nalaten van het vermelden van de achtergrond van de huurverhoging, maakt de allonges evenmin vals. Het niet vermelden van gegevens kan onder omstandigheden inderdaad valsheid opleveren. Beslissend is of in dit geval door het achterhouden van gegevens de werkelijkheid geweld is aangedaan. Niet gebleken is dat in de allonges essentiële op de huurovereenkomsten betrekking hebbende informatie is verzwegen. Er bestaat geen rechtsplicht om bij deze aanvullingen op de huurovereenkomsten te vermelden waarom tot aanpassing werd overgegaan. Het ontbreken van de toelichting – voor zover al juist - dat het zou gaan om een blijf- en presteerpremie maakt de allonges dus niet vals. Dat met het opmaken van de allonges de mogelijkheid is ontstaan voor Verdachte om met deze allonges onjuiste aangiften inkomstenbelasting te doen, doet hier niet aan af.
Nu de allonges niet vals zijn is de administratie van Bedrijfsnaam evenmin vals opgemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat Verdachte dient te worden vrijgesproken van alle gedragingen onder het tweede ten laste gelegde feit.
Feit 1
De rechtbank is gelet op de bewijsmiddelen van oordeel dat aan Verdachte een eenmalige premie/bonus is toegekend in het kader van zijn arbeidsrelatie, namelijk als algemeen directeur van Bedrijfsnaam. Zoals uit de verklaring van A blijkt ging het om een incentive die bedoeld was om te zorgen dat Verdachte zou aanblijven als directeur van de Bedrijfsnaam. Anders dan de raadsman heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van A, nu zijn verklaring wordt bevestigd door de aangetroffen stukken waaruit het gehele voortraject en de afhandeling van de overeengekomen resultaatsafspraak blijkt. Hoewel de verklaringen van A, afgelegd bij de FIOD en bij de rechter-commissaris op onderdelen van elkaar verschillen, komen deze verklaringen in de kern overeen. De rechtbank acht deze Getuige dan ook betrouwbaar.
Zowel uit de verklaring van A als uit de e-mail van Verdachte aan zichzelf van 29 juni 2014 blijkt dat de premie/bonus louter om fiscale redenen is uitbetaald via de verhoging van de huur van de vier panden van Verdachte.
Verdachte heeft zich daarom moeten realiseren dat hij dit bij de Belastingdienst diende op te geven als inkomsten. Het standpunt van Verdachte dat het zou gaan om huurverhogingen gecombineerd met termijnverlengingen om zekerheid voor BedrijfsNaam voor de toekomst te creëren, wordt door de bewijsmiddelen weerlegd.
Nu sprake is van een bijzondere beloning voor verrichte arbeid, behoort deze thuis in box 1 en niet in box 3 van de aangifte Inkomstenbelasting. De verhoogde bedragen van de huur zijn niet meegenomen in de aangiften Inkomstenbelasting. Verdachte heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan het onjuist en onvolledig doen van aangiften Inkomstenbelasting.
Door de verdediging is aangevoerd dat de belastingdienst geen nadeel heeft geleden, doordat Bedrijfsnaam het benadelingsbedrag heeft betaald. De rechtbank verwerpt dit verweer. Doorslaggevend is niet of feitelijk nadeel is geleden maar of de gedraging daartoe strekte. In casu heeft Verdachte onjuiste en onvolledige aangiften Inkomstenbelasting gedaan waarbij het doel van Verdachte was minder belasting te betalen dan verplicht. Dat Bedrijfsnaam achteraf de belasting heeft betaald doet niet af aan de wederrechtelijkheid van het handelen van Verdachte.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat Verdachte, indien de rechtbank uitgaat van de e-mail van A, tegenover de Belastingdienst een pleitbaar standpunt heeft dat de vergoeding zag op de risico’s die Verdachte als gevolg van uitbreidingsdoelstellingen van Bedrijfsnaam in zijn hoedanigheid van verhuurder/projectontwikkelaar liep. De verdediging acht het pleitbaar dat de ontvangen huren daarom niet in box 1 hoeven te worden aangegeven. Verdachte kon en mocht redelijkerwijs menen dat daarmee de gedane aangifte juist was. De verdediging stelt dat het voorwaardelijk opzet ontbreekt.
De rechtbank is, gelet op de hierboven vermelde bewijsmiddelen, van oordeel bij Verdachte sprake was van opzet op het doen van onjuiste en onvolledige aangiften. Dat opzet verdraagt zich niet met het beroep op een pleitbaar standpunt.
Bewezenverklaring
Feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Nu sprake is van een groot tijdsverloop tussen de pleegdata van de feiten en de uiteindelijke berechting van Verdachte, en de rechtbank voorts komt tot vrijspraak van het tweede feit, acht de rechtbank een gevangenisstraf niet (meer) gepast. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat Verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uur passend en geboden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een forse geldboete moet worden opgelegd, aangezien Verdachte een voordeel heeft gehad van €256.937 als gevolg van zijn handelen. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het door de Belastingdienst berekende benadelingsbedrag, nu de gehele huurverhoging heeft plaatsgevonden om de beloning in het kader van de werknemers/werkgeversrelatie uit te keren. Nu het benadelingsbedrag door de werkgever van Verdachte is betaald en niet op Verdachte is verhaald, is Verdachte financieel beter geworden van het bewezenverklaarde. Om die reden zal de rechtbank een geldboete opleggen van €250.000,00
Lees hier de volledige uitspraak.