Verdachte heeft tweemaal samen met een ander en tweemaal alleen grote contante geldbedragen gestort (en vervolgens overgeboekt) of in bezit gehad. Op die manier is bijna vier ton euro witgewassen.
/Rechtbank Amsterdam 6 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1383
Aan verdachte is na wijziging ter terechtzitting van 17 februari 2017 ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen en/of medeplegen van schuldwitwassen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 7 januari 2015 te Utrecht en/of Schiphol en/of Maarssen en/of Breukelen en/of Amsterdam.
Bewijsoverwegingen
Op 4, 5 en 6 januari 2015 zijn verschillende, grote, contante stortingen gedaan op de bedrijfsrekening van Naam BV 1. Die stortingen zijn, zo heeft hij erkend, door verdachte gedaan. Vervolgens zijn aan de stortingen gelijke totaalbedragen overgeboekt naar rekeningen ten name van Naam BV 2 of Naam BV 3. Verdachte heeft verklaard dat dat bedrijven zijn waar zijn bedrijf zaken mee deed.
Op 7 januari 2015 is verdachte samen met medeverdachte op Schiphol bij een geldstortautomaat en zittend achter computers gezien. Verdachte heeft erkend dat hij toen € 10.000 heeft gestort op de rekening van zijn bedrijf Naam bedrijf. Verdachte en medeverdachte zijn kort daarna aangehouden. Bij zijn aanhouding is €10.000 in contanten aangetroffen. In de auto van verdachte is nog eens € 50.000 in contanten aangetroffen.
Witwasvermoeden en alternatieve herkomst volgens verdachte
Onder meer vanwege de gedane contante stortingen en de aanzienlijke hoeveelheden contant geld die zijn aangetroffen, is een witwasvermoeden ontstaan. Verdachte is ondernemer; dat hij bepaalde bedragen contant geld voor handen heeft en op de bank stort verbaast op zich niet; uit het dossier blijkt evenwel dat het bedrag dat verdachte begin januari in enkele dagen stortte tien keer zo hoog lag als het bedrag dat hij normaliter in een hele maand op de bank stortte. In een dergelijk geval mag van de verdachte worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van de gelden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de op 4, 5 6, en 10 januari 2015 gestorte gelden, net als de € 10.000 die hij tijdens zijn aanhouding op zak had, had ontvangen van een Egyptische klant voor wie hij goederen had besteld (onder meer graafmachines) bij Naam BV 3 en Naam BV 2, en dat de gestorte bedragen daarom ook aan die bedrijven zijn overgemaakt.
Deze verklaring is weinig concreet, en geenszins verifieerbaar. Over de Egyptische klant is geen enkele informatie verschaft; verdachte heeft geen Naam genoemd en geen enkel stuk aangeleverd (contract, correspondentie, kwitantie) waaruit blijkt van enig contact met een klant die hem grote bedragen contant heeft betaald om graafmachines voor hem te gaan kopen. Verdachte heeft het witwasvermoeden niet ontkracht, zodat geconcludeerd moet worden dat het niet anders kan dan dat de betreffende bedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn geweest.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook de verklaring van verdachte over het doel van de ontvangst en het storten van de bedragen aan alle kanten rammelt. De bedrijven waar verdachte mee zou handelen, Naam BV 3 en Naam BV 2, zijn inactieve vennootschappen op Naam van een katvanger, onder controle van medeverdachte, die geen enkel ander doel hadden dan het witwassen van geld. Verdachte heeft verklaard dat hij dat niet kon weten en dat hij kennelijk is opgelicht. Die stelling is verder niet onderbouwd met, bijvoorbeeld, een aangifte daarvan. Ook is het ongeloofwaardig dat verdachte tonnen overmaakt aan twee lege BV’s, in de veronderstelling dat zij hem dure graafmachines zullen leveren, zonder deze ooit te hebben gezien. Verdachte heeft zijn verklaring over Naam BV 3 en Naam BV 2 op één punt desgevraagd nader onderbouwd: hij heeft facturen van Naam BV 3 en Naam BV 2 overgelegd om zijn verklaring te onderbouwen. Volgens het Openbaar Ministerie zijn die facturen vermoedelijk onjuist. Redenen voor die conclusie zijn:
1) de facturen zijn pas op 13 augustus 2015 ontvangen van de verdediging en niet aangetroffen bij de aanhouding of bij de doorzoeking van de woning en de auto van verdachte, allen op 7 januari 2015, terwijl de facturen zijn gedateerd op 4 tot en met 6 januari 2015;
2) de facturen (van twee verschillende bedrijven met – volgens verdachte – twee verschillende eigenaren) bevatten exact dezelfde spelfouten en in de facturen van Naam BV 3 is de Naam van de vestigingsplaats fout gespeld.
De rechtbank neemt de conclusie van het Openbaar Ministerie over en oordeelt dat de overgelegde facturen in ieder geval onjuist en vermoedelijk vals zijn. Ten slotte heeft verdachte geen enkele steekhoudende verklaring gegeven voor het feit dat Naam BV 3 en Naam BV 2 door medeverdachte als witwasvehikels werden misbruikt en dat hij in de korte periode van de stortingen nu juist innige contacten had met medeverdachte en samen met medeverdachte geld ging storten, terwijl die omstandigheid de verklaring van verdachte dat hij door Naam BV 3 en Naam BV 2 is opgelicht ernstig ondergraaft.
Ten aanzien van de € 50.000 in zijn auto heeft verdachte slechts gesteld dat dit bedrijfsgeld is. Dat laatste moet worden beschouwd als een te weinig concrete en niet verifieerbare verklaring. Als dit het geval is, moet verdachte dit aannemelijk kunnen maken. Bij gebreke daarvan stelt de rechtbank vast dat het ook hier niet anders kan dan dat ook dit bedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Medeplegen
Om twee redenen is sprake van medeplegen. Ten eerste zijn verdachte en medeverdachte op 7 januari 2015 samen gezien terwijl verdachte € 10.000 stortte. De gang van zaken aldaar, zoals beschreven in de processen-verbaal van de politie, duidt – anders dan verdachte heeft betoogd – op een nauwe en bewuste samenwerking op die dag. In het bijzonder slaat de rechtbank acht op de volgende omstandigheden. Verdachte en medeverdachte liepen samen, stonden samen bij de stortautomaat toen verdachte geld stortte, spraken ook tijdens het storten met elkaar, liepen samen weg en gingen samen bij de computers zitten. Vervolgens gaf medeverdachte een tasje aan verdachte waaruit verdachte € 10.000 haalde en toonde medeverdachte verdachte een kaartje. Daarbij komt dat verdachte en medeverdachte op 4 januari 2015 – indien verdachte zoals hij heeft verklaard zelf alle stortingen op de rekening van Naam BV 1 heeft verricht – naast elkaar moeten hebben gestaan toen medeverdachte geld stortte.
Het tweede en belangrijkste argument om te concluderen tot bewezenverklaring van medeplegen is dat drie aanzienlijke bedragen die op 4, 5 en 6 januari 2015 zijn gestort, kort daarna zijn overgeboekt naar Naam BV 3 en Naam BV 2, bedrijven waarvan medeverdachte de rekeningen beheerde (medeverdachte was bijvoorbeeld aan het internetbankieren op de rekening van Naam BV 2 op het moment dat hij en verdachte werden aangehouden). Gelet op de bevindingen van 4 januari 2015, de observaties en de bij verdachte én medeverdachte aangetroffen geldbedragen, kan het niet anders dan dat de overboekingen in samenspraak met medeverdachte hebben plaatsgevonden.
Geen gewoonte
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van gewoontewitwassen. Het handelen van verdachte heeft in een korte periode en is in de kiem gesmoord. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot de conclusie dat toch sprake is van gewoontewitwassen.
De rechtbank zal, gelijk de vordering van het Openbaar Ministerie, verdachte vrijspreken van gewoontewitwassen.
Bewezenverklaring
- Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
- Gevangenisstraf van 14 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.
Rechtbank Amsterdam 6 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1387
Een medeverdachte die in ruim een half jaar zijn bedrijf(srekeningen) ter beschikking heeft gesteld aan een ander en heeft bijgedragen aan witwasconstructie waarmee ruim 9 ton is witgewassen wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk.
Lees hier de volledige uitspraak.