Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan frauderen met tht-datums op gekoelde kaasproducten. De rechtbank legt een voorwaardelijke stillegging van de onderneming op voor de duur van 6 maanden.

Rechtbank Midden-Nederland 8 juni 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:4056 Naar aanleiding van een in een ander onderzoek getapt telefoongesprek tussen medeverdachte 3 en A, waarin wordt gesproken over het aanpassen van datums wordt het onderzoek Lusitano gestart. Dit onderzoek richt zich op verdachte en haar bestuurders. Uit het onderzoek volgt de verdenking dat er door de BV structureel tenminste-houdbaar-tot-datums (tht-datums) op producten worden aangepast zonder dat daarvoor de benodigde procedures worden gevolgd.

Op 21 maart 2012 volgt een actiedag. Er worden onder meer doorzoekingen verricht in het bedrijfspand van verdachte en in de woningen van medeverdachte 3 en medeverdachte 1.

Verdenking

Zaaksdossier 1 tot en met 4

  • Feit 1: tezamen en in vereniging met een ander of anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd door de tenminste-houdbaar-tot-datum te veranderen op verschillende gekoelde producten en daarvan gebruik te maken;
  • Feit 2: tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gehandeld in strijd met artikel 5 eerste lid van verordening (EG) 852/2004, omdat zij de tenminste-houdbaar-tot-datum heeft veranderd op verschillende gekoelde producten zonder de HACCP-procedure te volgen;
  • Feit 3: tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gehandeld in strijd met artikel 29 lid 1 van het Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen, omdat zij bij het verhandelen van verschillende gekoelde producten de tenminste-houdbaar-tot-datum heeft veranderd;

Zaaksdossier 5

  • Feit 4: bedorven kaasproducten niet (juist) heeft geïdentificeerd en niet heeft verwerkt, maar in opslag heeft gehouden;
  • Feit 5: bedorven kaasproducten in opslag heeft gehouden tussen goede kazen en daarvan geen aangifte heeft gedaan.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 4.

Ten eerste heeft de raadsman aangevoerd dat de valsheid niet duidelijk volgt uit het onder feit 1 ten laste gelegde. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat de raadsman ter onderbouwing daarvan aanhaalt, echter niet vergelijkbaar is met de huidige zaak. De inhoud van de valsheid is in de thans voorliggende tenlastelegging immers juist wel concreet omschreven. In samenhang met het dossier acht de rechtbank de tenlastelegging van feit 1 voldoende feitelijk en duidelijk. Het verweer wordt daarom verworpen.

Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat de tenlastelegging van feit 2 niet duidelijk is en daarom nietig. De verwijzing naar zuivelproducten is niet specifiek genoeg en ook zou niet duidelijk zijn welke HACCP-procedure wordt bedoeld, aldus de raadsman. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het onder feit 1 ten laste gelegde duidelijk blijkt op welke producten en op welke procedure wordt gedoeld. De tenlastelegging is wat betreft feit 2 dus ook voldoende feitelijk en duidelijk. Het verweer wordt daarom verworpen.

Ten derde heeft de raadsman betoogd dat feit 4 op de tenlastelegging nietig dient te worden verklaard, omdat de pleegplaats vestigingsplaats niet voldoende feitelijk is en omdat de verwijzing naar een EG verordening onder het tenlastegelegde niet naar de juiste verordening verwijst. De rechtbank stelt vast dat vestigingsplaats als pleegplaats, in combinatie met de inhoud van het dossier, voldoende feitelijk omschreven is en merkt op dat een verkeerde verwijzing onder de ten laste gelegde tekst geen reden voor nietigheid van de dagvaarding is. De rechtbank verwerpt daarom ook het verweer ten aanzien van feit 4.

De dagvaarding is dus geldig.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De officier van justitie is ontvankelijk. Mocht de raadsman ten aanzien van feit 5 bedoeld hebben te betogen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, verwerpt de rechtbank dit verweer. Er is geen sprake van vervolging voor dezelfde feiten, nu de ten laste gelegde feiten onder feit 4 en feit 5 andere belangen beschermen. Indien er al sprake zou zijn van samenloop, zoals de raadsman betoogt, heeft dit geen invloed op de mogelijkheid om deze feiten ten laste te leggen, maar heeft dit invloed op de toepassing van een strafbepaling.

De raadsman heeft ook aangevoerd dat feit 3 een specialis betreft van feit 1 en dat feit 1 daarom niet op de tenlastelegging had mogen worden opgenomen. De raadsman koppelt daar als conclusie een ontslag van alle rechtsvervolging aan. De rechtbank begrijpt dat de raadsman hiermee bedoelt te zeggen dat de officier van justitie feit 1 niet had mogen vervolgen en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Feit 3 is echter geen specialis van feit 1, dus de rechtbank verwerpt het verweer.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten.

Het wijzigen van houdbaarheidsdatums op levensmiddelen is volgens de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit toegestaan. De verkoper neemt de verantwoordelijkheid van de producent op dat moment over. Het gegeven dat verdachte niet de door de NVWA voorgeschreven risicoanalyse heeft uitgevoerd, maakt niet dat het wijzigen van de datums ineens valsheid in geschrifte oplevert. De verplichting om een risicoanalyse uit te voeren blijkt niet uit regelgeving en is slechts een richtlijn vanuit de NVWA. Verdachte heeft een organoleptische risicoanalyse uitgevoerd, hetgeen voldoende is om de risico’s te ondervangen. Meer subsidiair is er volgens de raadsman geen oogmerk tot misleiding geweest, omdat de producten nog steeds van goede kwaliteit waren.

Hetgeen hiervoor is aangevoerd maakt tevens dat er wel is voldaan aan de HACCP-procedures, omdat er wel een risicoanalyse is uitgevoerd.

Daarom kunnen volgens de raadsman feit 1, feit 2 en feit 3 niet wettig en overtuigend bewezen worden.

Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat het materiaal apart stond in de blokkadehoek en niet tussen de goede voorraad. Daarnaast is het onjuist dat er sprake was van categorie 2 materiaal en blijkt ook niet uit het dossier dat dit wel het geval was.

Oordeel van de rechtbank

Feit 1

Uit de bewijsmiddelen volgt dat de tht-datums op diverse producten zijn gewijzigd. Het wijzigen van datums op een wijze zodat het lijkt alsof het de oorspronkelijke datum is die door de producent is aangebracht, houdt op zichzelf al een materiële valsheid in. De datum op de verpakking is namelijk niet de originele datum die op het product stond, maar een andere datum.

Het oogmerk van misleiding leidt de rechtbank af uit het doel van het wijzigen van de datums, namelijk het langer verkoopbaar blijven van de goederen. Dit doel blijkt uit diverse tapgesprekken genoemd onder de zaaksdossiers 1 t/m 4 en ook uit verschillende verhoren van getuigen en medeverdachten. Op de producten is niet vermeld dat de datum is gewijzigd, waardoor het voor de klant lijkt alsof de originele datum van de producent nog steeds op de producten vermeld staat.

Verdachte verkocht de producten voor een lagere prijs dan gebruikelijk aan handelaren die van de valsheid op de hoogte waren. Verdachte en de afnemers hebben hiermee doelbewust de consument misleid door deze producten te koop aan te bieden en te verkopen. Zowel verdachte als de afnemers die het product daadwerkelijk op de markt brachten hebben hier een significante rol in gehad. Verdachte was degene die de tht-datum veranderde en de afnemers waren degenen die het product met aangepaste tht-datum aan de consument verkochten als ware het echt en onvervalst.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte en ook dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen gebruik heeft gemaakt van deze valse producten door deze te koop aan te bieden en te verkopen.

Feit 2

De rechtbank is het met de raadsman eens dat uit de hygiënecode voor de kleinschalige detailhandel in zuivel niet zonder meer volgt dat deze van toepassing is op de groothandel. Dat een specifieke hygiënecode voor groothandel in zuivel ontbreekt, betekent echter niet dat men niet gehouden is zich te houden aan de bestaande wetgeving omtrent hygiëne van levensmiddelen. Daarbij komt dat niet dwingend is voorgeschreven dat er een hygiënecode moet worden opgesteld en dat dit de enige bron zou zijn op grond waarvan kan worden geoordeeld of de volgens de verordening (EG) 852/2004 vereiste HACCP-procedure is gevolgd.

Hetgeen is bepaald in artikel 2 lid 1 van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, namelijk dat het verboden is te handelen in strijd met artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) 852/2004, is onverkort van toepassing. In artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) 852/2004 is opgenomen dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorg dienen te dragen voor de invoering, de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen.

In het tweede lid van artikel 5 wordt beschreven welke HACCP-beginselen worden bedoeld, namelijk:

a) het onderkennen van elk gevaar dat voorkomen, geëlimineerd of tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd moet worden;

b) het identificeren van de kritische controlepunten in het stadium of de stadia waarin controle essentieel is om een gevaar te voorkomen of te elimineren dan wel tot een aanvaardbaar niveau te reduceren;

c) het vaststellen van kritische grenswaarden voor de kritische controlepunten teneinde te kunnen bepalen wat aanvaardbaar en wat niet aanvaardbaar is op het vlak van preventie, eliminatie of reductie van een onderkend gevaar;

d) het vaststellen en toepassen van efficiënte bewakingsprocedures op de kritische controlepunten;

e) het vaststellen van corrigerende maatregelen wanneer uit de bewaking zou blijken dat een kritisch controlepunt niet volledig onder controle is;

f) het vaststellen van procedures om na te gaan of de onder a) tot en met e) bedoelde maatregelen naar behoren functioneren, waarbij regelmatig verificatieprocedures worden uitgevoerd, en

g) het opstellen van aan de aard en de omvang van het levensmiddelenbedrijf aangepaste documenten en registers, teneinde aan te tonen dat de onder a) tot en met f) omschreven maatregelen daadwerkelijk worden toegepast.

Uit het vierde lid volgt vervolgens dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven tegenover de bevoegde autoriteit dienen aan te tonen dat zij de bepaling van lid 1 op een zodanige wijze naleven als de bevoegde autoriteit verlangt, rekening houdend met de aard en de omvang van het levensmiddelenbedrijf, zij ervoor dienen te zorgen dat alle documenten met de beschrijving van de overeenkomstig het artikel ontwikkelde procedures altijd geactualiseerd zijn en zij alle overige documenten en verslagen gedurende een passende periode dienen te bewaren.

Uit artikel 3 lid 1 sub a van het Warenwetbesluit volgt dat de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) de bevoegde autoriteit in Nederland is. De bevoegde autoriteit geeft in het informatieblad 6 / 15 juli 2009 een nadere invulling van de HACCP-beginselen, voor zover dat niet reeds uit de verordening zelf volgt. Uit het beleidsdocument van de NVWA volgt dat er bij gekoelde producten een risicoanalyse dient te worden uitgevoerd waarin de microbiologische voedselveiligheidsaspecten op adequate wijze zijn getoetst indien men een product met een verlopen tht-datum wenst te verkopen.

Uit de handelwijze van verdachte, namelijk het veranderen van tht-datums zonder daarvoor een risicoanalyse zoals hiervoor omschreven uit te voeren en te documenteren, volgt dat verdachte zich niet heeft gehouden aan hetgeen in de verordening (EG) 852/2004 is bepaald. De beginselen zoals hierboven omschreven zijn op geen enkele manier gewaarborgd en voorts is er geen enkel document aangetroffen of overhandigd waarmee kan worden aangetoond dat de bepalingen worden nageleefd.

Zowel verdachte als de afnemers die het product daadwerkelijk op de markt brachten hebben hier een significante rol in gehad. Verdachte was degene die de tht-datum veranderde en de afnemers waren degenen die het product met aangepaste tht-datum aan de consument verkochten. Om deze reden wordt hier bewezen geacht dat het feit tezamen en in vereniging is gepleegd.

Feit 3

Verdachte heeft de tht-datums veranderd zonder daarvan melding te maken op het product. De afnemers waren degenen die het product met aangepaste tht-datum aan de consument verkochten. Hiermee werd door hen, tezamen en in vereniging, aan de consument voorgespiegeld dat de tht-datum op het product afkomstig was van de producent. Dat mogelijk bepaalde producten nog niet bedorven waren, maakt dit niet anders. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen wat onder feit 3 ten laste is gelegd.

Feit 4 & feit 5

Op grond van artikel 9 van de verordening 1069/2009 zijn voormalige levensmiddelen die producten van dierlijke oorsprong bevatten, zoals bedorven kazen, dierlijke bijproducten van de tweede categorie.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bedorven kaasproducten heeft bewaard tussen de goede kaasproducten in het pand aan de adres. Uit de bevindingen van de ter plaatse gekomen deskundigen in samenhang met het document betreffende de afvoer van deze producten volgt dat er 200 kilogram aan categorie 2-materiaal is aangetroffen. Uit de bevindingen volgt dat het categorie 2-materiaal niet apart stond en als zodanig geïdentificeerd was. Het overigens niet nader onderbouwde verweer dat dit wel zo was, is gelet op de bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden.

In het dossier wordt ook gesproken over een opslag aan adres, maar deze opslagruimte werd verhuurd door verdachte. De rechtbank neemt deze ruimte dan ook niet mee bij de bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

Feit 1: telkens: medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;

Feit 2: voortgezette handeling van medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 4 van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon, vijf maal gepleegd;

Feit 3: voortgezette handeling van medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 8c van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon, vijf maal gepleegd;

Feit 4: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 81b van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;

Feit 5: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 81g van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon.

Feit 1 is telkens een misdrijf, gelet op artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.

Feit 4 is een misdrijf, gelet op artikel 2, eerste lid van de Wet op de economische delicten.

Feit 2, feit 3 en feit 5 zijn overtredingen, gelet op artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte:

  • ter zake van het onder feit 1 bewezen verklaarde feit tot een geldboete van € 40.000,
  • ter zake van het onder feit 2 bewezen verklaarde feit per overtreding tot een geldboete van € 2.000, te weten € 10.000,
  • ter zake van het onder feit 3 bewezen verklaarde feit per overtreding tot een geldboete van € 2.000, te weten € 10.000,
  • ter zake van het onder feit 4 bewezen verklaarde feit tot een geldboete van € 20.000,
  • ter zake van het onder feit 5 bewezen verklaarde feit tot een geldboete van € 10.000.

Als bijkomende straf beveelt de rechtbank ter zake van het onder feit 4 bewezen verklaarde feit de stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk en stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^