Verdachten gebruikten rekeningen van katvangers om gelden afkomstig van oplichting/phishing te storten. Met die gelden werden goudbaren aangekocht.
/Rechtbank Amsterdam 6 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1446
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan witwassen en aan medeplichtigheid aan gekwalificeerde diefstal. Verdachte is betrokken geweest bij bankfraude, waarbij door middel van ‘phishing’ een aanzienlijk geldbedrag van de rekening van aangevers is weggesluisd en tijdelijk geparkeerd op de rekening van begunstigden. Verdachte heeft daartoe een rekening geopend, een handeling laten verrichten waardoor die rekening in gebruik kon worden genomen en de rekening vervolgens ter beschikking gesteld aan een ander voor voornoemd doel.
Voorts hebben verdachte en zijn mededaders met zeer grote geldbedragen, die uit misdrijf afkomstig waren, goud gekocht.
De rechtbank acht de aankoop van goudbaren een daad van verhulling, zodat het enkele voorhanden hebben van de goudbaren, opbrengst uit eigen misdrijf, ook als witwassen kan worden aangemerkt.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde aangevoerd dat op zijn minst het voorwaardelijke opzet van verdachte op de omvang en criminele herkomst van de betalingen gericht is geweest. Met die wetenschap moet het verdachte duidelijk zijn geweest dat de aankoop van goud deze criminele herkomst verhulde.
Voor een bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van persoon 1, de bevindingen omtrent de afschrijvingen van de rekening van aangeefster, de bevindingen met betrekking tot een van de begunstigde rekeningen, op naam van persoon 3 en de verklaring van die persoon 3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het hem ten laste gelegde, nu er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte niet wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Verdachte verkeerde oprecht in de veronderstelling dat hetgeen medeverdachte 1 hem had voorgehouden over investeerders die goud kochten, zuiver was en geenszins verband hield met enig misdrijf.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat aangifte is gedaan door mevrouw persoon 1. Van haar rekening is een kleine 28.000 euro overgemaakt naar vijf rekeningen. Verdachte heeft geen enkele betrokkenheid bij de bedragen die zijn overgemaakt naar drie van deze vijf rekeningen. Reeds hierom is de verdediging van mening dat het tenlastegelegde bedrag niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van de vierde rekening, op naam van persoon 4, is de verdediging van mening dat het dossier onvoldoende concreet bewijs bevat dat verdachte over deze rekening kon beschikken en deze rekening beschikbaar heeft gesteld voor de overboeking van de rekening van aangeefster persoon 1.
Met betrekking tot de vijfde rekening op naam van persoon 3, van wie gegevens zijn aangetroffen op de computer van verdachte, heeft verdachte verklaard dat hij met die gegevens enkel telefoonabonnementen heeft afgesloten. Het is mogelijk dat de gegevens in omloop zijn geraakt en dat ze vervolgens zijn gebruikt bij de diefstal. Deze diefstal is buiten wetenschap van verdachte geschied.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij had begrepen dat het geld afkomstig zou zijn van (bonafide) investeerders, maar uit het dossier kan worden opgemaakt dat er ten behoeve van de goudaankopen verhullende maatregelen zijn genomen en dat verdachte juist daaraan heeft meegewerkt en mede heeft geïnitieerd, zoals het in contact brengen van medeverdachte 2 (katvanger) met medeverdachte 1, die - volgens verdachtes verklaring bij de politie - lugubere zaken doet. Het betrof bovendien zeer grote geldtransacties waarbij de overboekingen en het gebruik van de rekeningen van katvanger medeverdachte 2 de kennelijke bedoeling hadden dat de daadwerkelijke herkomst van het geld niet bekend zou worden. Dit valt in geen enkel opzicht te rijmen met een legale investering. Hieruit leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dat verdachte wist dat het allesbehalve zuivere koffie was. Daar komt bij dat, zo blijkt uit feit 2 en de justitiële documentatie van verdachte, verdachte niet onbekend is met het fenomeen van katvangers teneinde illegale praktijken te verhullen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gehele bedrag dat van de rekening van persoon 1 is afgeschreven. De rechtbank overweegt dat sprake is geweest van meerdere diefstallen op verschillende momenten naar verschillende rekeningen. Voor drie van de vijf betrokken rekeningen bevat het dossier geen aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte daarbij. Bovendien hebben de in de tenlastegelegde feitelijke handelingen slechts betrekking op een van de rekeningen, te weten die van persoon 3. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde geldbedrag van €27.807, maar acht medeplichtigheid tot/bij diefstal met een valse sleutel van ‘een geldbedrag’ wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
- primair: Medeplegen van witwassen.
- Medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.