Verdachten hebben onjuiste aangiften OB ingediend, met het doel om de Belastingdienst op te lichten en ten onrechte belastinggeld terug te vragen
/Rechtbank Amsterdam 27 juli 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4725
Veroordeling medeplegen van belastingfraude, valsheid in geschrift en oplichting. Verdachten hebben allereerst onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst ingediend, kennelijk met het doel om de Belastingdienst op te lichten en ten onrechte belastinggeld terug te vragen. Ten behoeve van dit plan hebben verdachten misbruik gemaakt van een medeverdachte en via haar een lege vennootschap in handen gekregen. Verdachten hadden die lege vennootschap nodig, omdat uitsluitend door een ogenschijnlijk aan het normale handelsverkeer deelnemende onderneming BTW teruggave zou kunnen worden verkregen.
Toen de Belastingdienst na de eerste belastingaangifte, die resulteerde in een teruggave van €149.638, bij de vennootschap om onderbouwende stukken van die aangifte vroeg en later een boekenonderzoek aankondigde, hebben verdachte en zijn mededader nog een tweede belastingaangifte ingediend, die resulteerde in een teruggave van €31.407. Deze geldbedragen zijn niet uitgekeerd. Het benadelingsbedrag dat zou zijn uitgekeerd als de Belastingdienst de door verdachte en zijn mededader opgeworpen schijnwerkelijkheid niet had doorzien, betreft ongeveer €181.000.
Verdachten hebben daarnaast een mantelovereenkomst valselijk opgemaakt en vervolgens met gebruikmaking van die valse overeenkomst een autobedrijf bewogen tot de afgifte van twee leaseauto’s. Verdachten hebben ook in dit geval misbruik gemaakt van de medeverdachte en haar formeel verantwoordelijke gemaakt van een fake onderneming.
Achtergrond
In oktober 2011 en januari 2012 zijn op naam van bedrijf 1, waarvan persoon 2 gevolmachtigde en indirect directeur was, onjuiste aangiften omzetbelasting voor het derde en vierde kwartaal van het jaar 2011 ingediend, die hebben geresulteerd in de verzoeken tot teruggave van een totaalgeldbedrag van ongeveer €181.000 belastinggeld. Hoewel de inhoud van de aangiften dit wel deed vermoeden, hebben binnen de vennootschap geen bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden en gaat het om een fake onderneming. In de belastingaangiften is dan ook telkens een onjuist, fictief bedrag aan voorbelasting vermeld.
persoon 2 heeft bij de FIOD verklaard dat zij tegen betaling voor de verdachten verdachte en persoon 3 bedrijf 1 op haar naam heeft laten zetten. Zij is samen met verdachte en persoon 3 naar juristen in Den Haag gegaan om de lege vennootschap op haar naam te laten zetten. Daarna is zij met verdachte naar de Kamer van Koophandel gegaan, waar zij persoon 3 hebben ontmoet om bedrijf 1 te laten inschrijven, met vennootschap als beherende vennoot. Persoon 2 heeft behalve het voorgaande geen activiteiten voor bedrijf 1 verricht. De voor de vennootschappen bestemde post die op haar woonadres werd bezorgd, gaf zij telkens ongeopend aan verdachte, die samen met persoon 3 zaken voor de vennootschap regelde. verdachte en persoon 3 deden volgens persoon 2 alles samen.
Deze omstandigheden hebben geleid tot de verdenking dat verdachte en persoon 3 zich, al dan niet als feitelijk leidinggevers of medeplegers, hebben schuldig gemaakt aan belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting op naam van bedrijf 1 bij de Belastingdienst in te dienen (onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegd).
Gedurende het onderzoek naar deze belastingfraude is de verdenking ontstaan dat verdachte en persoon 3 ook waren betrokken bij andere strafbare feiten. In de woning van verdachte is een mantelovereenkomst van 27 maart 2013 van bedrijf 2 met bedrijf 4 aangetroffen, met een begeleidende brief ter attentie van contactpersoon (fictief) persoon 1, met telefoonnummer telefoonnummer. De mantelovereenkomst zag op de lease van twee personenauto’s bij het autobedrijf en zou zijn ondertekend door persoon 2. Zij heeft dit echter ontkend. Gebleken is dat de handtekening onder de mantelovereenkomst afwijkt van de handtekening van persoon 2, die staat op verschillende geschriften in het dossier.
Bij navraag bij bedrijf 2 bleek dat twee personenauto’s van het merk Volkswagen Golf met de kentekens kenteken 1 en kenteken 2 door het autobedrijf werden geleased aan medewerkers van bedrijf 4, voorheen bedrijf 3, namelijk persoon 3 en verdachte. Uit onderzoek naar deze ondernemingen kwam naar voren dat persoon 2 in de periode van juni 2012 tot en met januari 2013 stond ingeschreven als zaakvoerder van bedrijf 3. Vanaf januari 2013 stond zij ingeschreven als directeur van bedrijf 4. Persoon 2 heeft echter ontkend bij deze ondernemingen betrokken te zijn geweest.
Bij een zoekslag in de systemen van de politie naar het telefoonnummer telefoonnummer kwam voorts naar voren dat dit telefoonnummer bekend staat als het contactnummer van persoon 3 en dat hij tijdens een door hem gepleegde oplichting in 2004 de naam (fictief) persoon 1 had gebruikt als valse hoedanigheid.
Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat verdachte en persoon 3 ook worden verweten dat zij zich, al dan niet als medeplegers, hebben schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door de mantelovereenkomst valselijk op te maken (onder 2 ten laste gelegd) en aan oplichting door bedrijf 2 te bewegen tot de afgifte van leaseauto’s (onder 3 ten laste gelegd).
De vraag die beantwoording behoeft, is of de in het dossier en op de terechtzitting aangedragen feiten en omstandigheden voldoende redengevend zijn voor het bewijs van de ten laste gelegde betrokkenheid van verdachte en persoon 3 bij deze strafbare feiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe betoogd dat op basis van de inhoud van het dossier kan worden bewezen dat verdachte en persoon 3 feitelijk leiding hebben gegeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting op naam van bedrijf 1. verdachte en persoon 3 hebben op naam van persoon 2 de vennootschap opgericht, met het oogmerk om belastingfraude te plegen. De omstandigheden dat zij op cruciale momenten bij activiteiten rondom de vennootschap waren betrokken, de aangiften omzetbelasting vanaf de computer van verdachte zijn ingediend, verdachte over geschriften van de vennootschap beschikte en persoon 3 bovendien kan worden geïdentificeerd als de man die onder de naam (fictief) persoon 1 ten aanzien van de aangiften omzetbelasting met de Belastingdienst heeft gebeld, maken dat de positie en de bijdrage van verdachte en persoon 3 dusdanig waren, dat zij als feitelijk leidinggevers aan de belastingfraude kunnen worden aangemerkt. Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat de bijdrage van verdachte en persoon 3 van voldoende gewicht was om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van dit misdrijf te kunnen komen.
De officier van justitie heeft ook gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten. Op basis van de inhoud van het dossier kan worden bewezen dat verdachte en persoon 3 de mantelovereenkomst van bedrijf 2 met bedrijf 4 valselijk hebben opgemaakt, om daarmee door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels bedrijf 2 te bewegen tot de afgifte van twee personenauto’s. verdachte en persoon 3 hebben zich daarbij in strijd met de werkelijkheid voorgedaan als medewerkers van bedrijf 4. Hun bijdrage was van dusdanig gewicht, dat zij als medeplegers van de valsheid in geschrift en oplichting kunnen worden aangemerkt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Op grond van de inhoud van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte de aangiften omzetbelasting op naam van bedrijf 1 heeft opgemaakt en vervolgens bij de Belastingdienst heeft ingediend. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte daaraan een bijdrage heeft geleverd die van voldoende gewicht is om tot een bewezenverklaring van het feitelijk leidinggeven dan wel het medeplegen van de belastingfraude te kunnen komen.
Datzelfde geldt voor het onder 2 ten laste gelegde feit. Vrijspraak van dit feit moet volgen, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het bewijs dat verdachte bij de valsheid in geschrift betrokken was en daaraan een voldoende intellectuele en materiële bijdrage heeft geleverd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en geen bewijsverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, in het bijzonder de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen en de redengevende feiten en omstandigheden daarin, en overweegt als volgt.
Belastingfraude (feit 1)
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan de in de ten laste gelegde periode twee onjuiste aangiften omzetbelasting op naam van bedrijf 1 bij de Belastingdienst zijn ingediend. Het resultaat hiervan is dat de aangiften sloten op te hoge terug te vragen geldbedragen, met het doel om de Belastingdienst te bewegen tot het ten onrechte uitkeren van belastinggeld. Dit alles strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven. Weliswaar was persoon 2 in die periode gevolmachtigde en indirect directeur van deze vennootschap, maar in het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten dat zij bij deze belastingfraude betrokken was.
Bij de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen dat verdachte en persoon 3 hierbij betrokken waren, verwijst de rechtbank naar de volgende feiten en omstandigheden.
- Zoals al is overwogen, heeft persoon 2 voor verdachte en persoon 3 bedrijf 1 op haar naam laten zetten. verdachte en persoon 3 waren in 2011 allebei aanwezig en betrokken bij de handelingen die nodig waren om persoon 2 bestuurder te maken van bedrijf 1 en vennootschap. Ook waren zij later in 2012 aanwezig en betrokken toen de vennootschappen van de hand werden gedaan en aan persoon 5 werden overgedragen. verdachte en persoon 3 hebben de kosten gedeeld toen persoon 5 de vennootschap tegen betaling overnam.
- Aan bedrijf 1 zijn inloggegevens verstrekt om via de elektronische weg belastingaangiften te kunnen indienen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gegevens per post worden verstrekt. persoon 2 overhandigde post voor bedrijf 1 aan verdachte, die daarbij soms in het gezelschap was van persoon 3. Dat persoon 2 geen feitelijke bemoeienis had met bedrijf 1 en dat het verdachte was die de post ontving, vindt steun in de omstandigheid dat in de woning van verdachte verschillende geschriften op naam van bedrijf 1 en vennootschap zijn aangetroffen, die waren geadresseerd aan het woonadres van persoon 2.
- Naar aanleiding van de ingediende aangifte omzetbelasting voor het derde kwartaal van het jaar 2011 heeft de Belastingdienst aan bedrijf 1 per brief verzocht om onderbouwing van de in aftrek gebrachte voorbelasting. Hierop kwam geen antwoord. Op 28 november 2011 belde vervolgens een man naar de Belastingdienst die zich uitgaf als dhr. persoon 2 en vroeg waar de teruggave bleef. Hij gaf in dit gesprek het telefoonnummer op om te worden teruggebeld. Toen belastingambtenaar van de Belastingdienst later naar het opgegeven telefoonnummer terugbelde, stelde de man die opnam zich voor als (fictief) persoon 1 en vertelde hij dat de voorbelasting betrekking had op de aanschaf van een hijskraan, die in de jachthaven van Weesp zou staan. (fictief) persoon 1 vroeg om de teruggave te verlenen en zette hiertoe druk. Bij een controle bleek echter dat in de jachthaven geen andere kranen stonden dan die van een watersportbedrijf. Hierop is per brief een boekenonderzoek aangekondigd. Nog voordat dit onderzoek kon plaatsvinden, werd de aangifte omzetbelasting voor het vierde kwartaal van het jaar 2011 ingediend.
- Naar aanleiding van de tweede aangifte omzetbelasting heeft belastingambtenaar 2 van de Belastingdienst naar het telefoonnummer gebeld. De persoon die opnam, noemde niet zijn naam en vertelde dat de boekhouder contact zou opnemen. Dit gebeurde echter niet. bedrijf 1 is daarom per brief verzocht om voor 1 februari 2012 met belastingambtenaar 2 contact op te nemen. Toen hierop geen reactie kwam, belde belastingambtenaar 2 op 7 februari 2012 opnieuw naar het opgegeven telefoonnummer. De persoon die opnam, noemde wederom niet zijn naam en vertelde dat persoon 6 de volgende dag zou terugbellen. Op 8 februari 2012 werd belastingambtenaar 2 inderdaad gebeld door een man die zich voorstelde als persoon 6. Hij vertelde dat de aangiften omzetbelasting naar nihil konden worden teruggebracht, omdat de onderliggende facturen pro forma facturen zouden zijn. Ook vertelde de man dat een wijziging in het bestuur van de vennootschap zou gaan plaatsvinden. Deze man bleek later persoon 6 te zijn.
- Op 20 maart 2012 heeft belastingambtenaar 2 per brief aan persoon 2 een huisbezoek voor 29 maart 2012 aangekondigd. persoon 2 bleek die dag niet in haar woning aanwezig. Zeer kort daarna zijn de vennootschappen aan persoon 5 overgedragen. Op 29 maart 2012 is persoon 5 met terugwerkende kracht per 27 maart 2012 als gevolmachtigde van bedrijf 1 ingeschreven. Op 31 maart 2012 is hij als directeur van vennootschap ingeschreven.
- Bij de FIOD heeft persoon 6 verklaard dat hij via via in contact kwam met verdachte, persoon 3 en persoon 2, die vanwege problemen met de Belastingdienst de vennootschap bedrijf 1 wilden overdragen. Weliswaar stond de vennootschap op naam van persoon 2, maar vanwege haar ondergeschikte rol kreeg persoon 6 deze informatie van verdachte en persoon 3. persoon 6 had contact met verdachte en persoon 3 en kreeg van hen telefoonnummers voor het maken van afspraken. verdachte en persoon 3 vertelden persoon 6 dat zij een aangifte omzetbelasting hadden ingediend, die afsloot met de teruggave van een hoog geldbedrag. Hierop kregen zij van de Belastingdienst het verzoek om de in aftrek gebrachte voorbelasting te onderbouwen. verdachte en persoon 3 hebben vervolgens echter nog een tweede aangifte omzetbelasting ingediend. Omdat persoon 6 bemiddelde bij de overdracht van bedrijf 1, heeft hij aangeboden met belastingambtenaar 2 te bellen. verdachte en persoon 3 vertelden persoon 6 dat de voorbelasting zag op de investering in bouwmaterialen, maar facturen hiervan heeft persoon 6 nooit gezien. persoon 6 ging er dan ook van uit dat de problemen met de Belastingdienst zagen op het doen van valse aangiften omzetbelasting.
- Hoewel verdachte en persoon 3 allebei hebben ontkend de aangiften omzetbelasting te hebben ingediend, heeft verdachte wel verklaard dat die aangiften vanaf zijn computer thuis zijn ingediend. verdachte was op dat moment in de woning aanwezig. De rechtbank gaat, mede gezien de verklaring van persoon 6 dat verdachte en persoon 3 hem vertelden dat zij de aangiften hadden ingediend, van deze verklaring uit.
- Het telefoonnummer is gedurende het onderzoek een aantal malen naar voren gekomen. Bij de Belastingdienst is dit telefoonnummer als contactnummer opgegeven, de verdachten hebben dit telefoonnummer aan persoon 6 doorgegeven en het telefoonnummer is in de telefoon van verdachte aangetroffen als frequent contact. Verdachte heeft verklaard dat het telefoonnummer al twee jaren wordt gebruikt door persoon 3 en dat hij naast persoon 3 in de auto zat toen hij met belastingambtenaar 2 belde. persoon 3 heeft bevestigd dat hij het telefoonnummer heeft gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij het telefoonnummer in juli 2011 heeft aangeschaft, dat het nummer was bedoeld voor bedrijf 1 en dat hij het nummer heeft gebruikt om als (fictief) persoon 1 te bellen. Dit had hij met verdachte afgesproken. persoon 3 heeft echter ook verklaard dat hij niet de enige is die het telefoonnummer heeft gebruikt en heeft ontkend met de Belastingdienst te hebben gebeld. Gezien de bevindingen van de FIOD dat de van de fictieve (fictief) persoon 1 bekende persoonsgegevens overeenkomen met enkele persoonsgegevens van persoon 3, de informatie van de politie dat het telefoonnummer het contactnummer van persoon 3 is en persoon 3 de naam (fictief) persoon 1 vaker als valse naam heeft gebruikt, en de verklaringen van verdachte en persoon 3 over het gebruik van het telefoonnummer, gaat de rechtbank er echter van uit dat het persoon 3 is geweest die, met medeweten van verdachte, telkens met de Belastingdienst heeft gebeld en zich daarbij heeft uitgegeven als onder andere (fictief) persoon 1.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, alsmede hetgeen onder 4.1. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat tussen verdachte en persoon 3 sprake is geweest van een nauw samenwerkingsverband, waarbij zij, wellicht met hulp van een onbekend gebleven terzake kundige, de onjuiste aangiften omzetbelasting via de computer van verdachte hebben ingediend. verdachte en persoon 3 hebben kennelijk het doel gehad om de Belastingdienst op te lichten en ten onrechte belastinggeld terug te vragen. Ten behoeve van dit plan hebben zij misbruik gemaakt van persoon 2 en via haar de lege vennootschap bedrijf 1 in handen gekregen. Zij hadden die lege vennootschap nodig, omdat uitsluitend door een ogenschijnlijk aan het normale handelsverkeer deelnemende onderneming BTW teruggave zou kunnen worden verkregen. Daarna hebben verdachte en persoon 3 de aangiften omzetbelasting van de door hen gecontroleerde lege vennootschap ingediend, waarin zij telkens een onjuist, fictief geldbedrag aan voorbelasting hebben opgegeven. Toen de Belastingdienst een boekenonderzoek aankondigde, hebben verdachte en persoon 3 geprobeerd dit onderzoek af te wenden door persoon 3 met de Belastingdienst te laten bellen, onder andere als (fictief) persoon 1. Omdat dit niet het gewenste resultaat had, hebben verdachte en persoon 3 de vennootschap vervolgens met tussenkomst van persoon 6 aan persoon 5 overgedragen.
Gezien de aanwezigheid van verdachte en persoon 3 op belangrijke momenten, de intensiteit van de samenwerking en de rollen van de verdachten, kan worden bewezen dat verdachte en persoon 3 een wezenlijke, significante bijdrage aan de belastingfraude hebben geleverd. Deze bijdrage was van dusdanig gewicht, dat bewezen kan worden dat verdachte en persoon 3 zich als medeplegers aan de belastingfraude hebben schuldig gemaakt. Dat op basis van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan wie van de verdachten de elektronische aangifteformulieren heeft opgemaakt en vervolgens die aangiften heeft ingediend, maakt het oordeel van de rechtbank gezien hetgeen is overwogen over de samenwerking tussen verdachte en persoon 3 niet anders.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit is bewezen. Verdachte wordt van het onder 1 primair ten laste gelegde feit vrijgesproken. bedrijf 1 was immers niet meer dan een vehikel dat de beide verdachten hebben gebruikt voor de teruggave van de BTW.
Valsheid in geschrift en oplichting (feiten 2 en 3)
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat bedrijf 2 op grond van de mantelovereenkomst van 27 maart 2013 met bedrijf 4, voorheen bedrijf 3, is bewogen tot de afgifte van twee leaseauto’s aan verdachte en persoon 3. De mantelovereenkomst is hiertoe kennelijk valselijk opgemaakt.
Bij de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen dat verdachte en persoon 3 bij de valsheid in geschrift en de oplichting betrokken waren, verwijst de rechtbank naar de volgende feiten en omstandigheden.
- verdachte en persoon 3 hebben de leaseauto’s met de kentekens kenteken 1 en kenteken 2 in gebruik genomen. Hoewel de leaseauto’s waren bedoeld voor medewerkers van bedrijf 4, is gedurende het onderzoek gebleken dat verdachte en persoon 3 niet voor bedrijf 4 of bedrijf 3 werkzaam waren. Zij hebben ontkend deze vennootschappen te kennen. Dit is opvallend, omdat in de woning van verdachte zijn aangetroffen een kasbewijs van een borgbetaling namens bedrijf 3 voor de leaseauto van persoon 3, een overnamebalans van bedrijf 3 en een factuur van bedrijf 2 gericht aan bedrijf 4. In de woning van persoon 3 zijn voorts een opdrachtbevestiging van bedrijf 2 gericht aan bedrijf 3 en een arbeidscontract tussen bedrijf 3 en persoon 3 aangetroffen. Het arbeidscontract zou zijn ondertekend door persoon 2. Het betreft echter niet haar handtekening.
- In de begeleidende brief bij de mantelovereenkomst staat (fictief) persoon 1 als contactpersoon vermeld, met het telefoonnummer. persoon 3 heeft verklaard dat hij deze contactgegevens heeft ingevuld. Hij had een set contracten ontvangen en heeft die aan verdachte gegeven, die voor een handtekening zou zorgen.
- Persoon 7, werkzaam bij bedrijf 2, heeft verklaard dat het contact dat hij ten behoeve van het afsluiten van de mantelovereenkomst met bedrijf 3 had, uitsluitend telefonisch is verlopen via (fictief) persoon 1. persoon 7 is in verband met het ondertekenen van de leasecontracten gebeld door (fictief) persoon 1, die vertelde dat een medewerker van bedrijf 3 de ongetekende contracten zou komen ophalen. De man die de contracten kwam ophalen en daarna enkele dagen later ondertekend terugbracht, heeft persoon 7 herkend als verdachte. Toen verdachte de contracten kwam terugbrengen, was hij samen met een man, die persoon 7 heeft herkend als persoon 3. persoon 3 heeft bij de FIOD verklaard dat hij met het telefoonnummer naar bedrijf 2 heeft gebeld en daarbij de naam (fictief) persoon 1 heeft gebruikt. De rechtbank gaat er, gelet op deze bevindingen en hetgeen onder 4.4.1. is overwogen, van uit dat het telefoonnummer aan persoon 3 toebehoort en dat hij het is geweest die met bedrijf 2 heeft gebeld en zich daarbij heeft uitgegeven als (fictief) persoon 1. verdachte heeft bevestigd dat hij de ongetekende contracten heeft opgehaald en later met een vriend heeft teruggebracht. Gevraagd of dit persoon 3 was, heeft verdachte geen antwoord willen geven. De rechtbank gaat dan ook van de herkenning door persoon 7 uit.
- Op 25 februari 2013 is namens bedrijf 3 een kasbetaling van ruim €1.300 gedaan voor de borgbetaling van de personenauto van persoon 3. Hiervan is het kasbewijs in de woning van verdachte aangetroffen. Behalve deze kasbetaling zijn noch door bedrijf 3 en bedrijf 4 noch door verdachte en persoon 3 de uit de mantelovereenkomst voortvloeiende financiële verplichtingen nagekomen.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, alsmede hetgeen onder 4.1. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat tussen verdachte en persoon 3 sprake is geweest van een nauw samenwerkingsverband, waarbij zij valselijk de mantelovereenkomst hebben opgemaakt en vervolgens bedrijf 2 hebben bewogen tot de afgifte van twee leaseauto’s. verdachte en persoon 3 hebben misbruik gemaakt van persoon 2 en haar formeel verantwoordelijke gemaakt van de fake onderneming bedrijf 3 respectievelijk bedrijf 4. Vervolgens hebben zij de mantelovereenkomst valselijk opgemaakt, door deze in strijd met de waarheid als persoon 2 te ondertekenen en tevens hierin contactgegevens van de fictieve (fictief) persoon 1 op te geven, en die overeenkomst bij bedrijf 2 ingediend. verdachte en persoon 3 hebben in strijd met de waarheid doen voorkomen dat zij medewerkers van bedrijf 3 respectievelijk bedrijf 4 waren en dat de uit die mantelovereenkomst voortvloeiende (on)kosten door bedrijf 4 zouden worden voldaan.
Gezien de aanwezigheid van verdachte en persoon 3 op belangrijke momenten, de intensiteit van de samenwerking en de rollen van de verdachten, kan worden bewezen dat verdachte en persoon 3 een wezenlijke, significante bijdrage aan de ten laste gelegde valsheid in geschrift en oplichting hebben geleverd. Deze bijdrage was van dusdanig gewicht, dat bewezen kan worden dat verdachte en persoon 3 zich als medeplegers aan deze misdrijven hebben schuldig gemaakt.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
Bewezenverklaring
- Feit 1 subsidiair: medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
- Feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift;
- Feit 3: medeplegen van oplichting.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.