Verdenking flessentrekkerij, oplichting en valsheid in geschrift. Wie staat terecht en wie is verdachte?
/Rechtbank Limburg 17 juli 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:6805
De verdenking komt erop neer dat verdachte of alias 1:
- Feit 1: zijn ware identiteit verhuld heeft door identiteitsgegevens van een ander te gebruiken, waardoor nadeel kon ontstaan, dan wel valse (digitale) geschriften voorhanden heeft gehad;
- Feit 2: goederen heeft aangeschaft zonder van plan te zijn die te betalen (flessentrekkerij);
- Feit 3: gebruik heeft gemaakt van valse geschriften;
- Feiten 4 tot en met 11: diverse personen heeft opgelicht.
De voorvragen: wie staat terecht? Wie is de verdachte?1
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Volgens de raadsman heeft het openbaar ministerie bewust de belangen van zijn cliënt alias 1 geschonden door geen volledig en zorgvuldig onderzoek te doen naar diens identiteit. Ook heeft de officier van justitie niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank om sets vingerafdrukken te verstrekken die een contra-onderzoek mogelijk maken. Voor alias 1 is het van groot belang dat wordt aangetoond dat hij niet de persoon verdachte is die door het openbaar ministerie is gedagvaard.
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen enkele reden is hem het recht op vervolging te ontzeggen. De officier van justitie is er namelijk van overtuigd dat degene die terechtstaat niet alias 1 is, zoals hij zelf zegt, maar verdachte, geboren op geboortedatum 1 in Tunesië. Het dossier bevat meer dan genoeg bewijs daarvoor en er is genoeg onderzoek gedaan. Alias 1 is volgens de officier van justitie slechts één van de vele aliassen van verdachte, die hij als een notoire oplichter beschouwt.
Overwegingen en conclusies van de rechtbank
Juridisch kader
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de juiste persoon is gedagvaard en voor de rechtbank is verschenen: is dat alias 1 of is dat verdachte? Daarmee houdt ook de vraag verband of het onderzoek dat verricht is naar de identiteit van de persoon verdachte en/of alias 1 volledig en zorgvuldig is geweest, waarover later meer.
De vraag of de juiste persoon is gedagvaard en voor de rechtbank is verschenen gaat vooraf aan de inhoudelijke behandeling van een zaak en het beantwoorden van de bewijsvraag. Dit is niet een formele voorvraag als vermeld in artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, maar die vraag moet wel beantwoord worden, ook ambtshalve als er geen verweer op dit punt wordt gevoerd. Dat gebeurt overeenkomstig artikel 273 van het Wetboek van Strafvordering.
Als een persoon is gedagvaard en een andere persoon is verschenen, dan moet die ander naar huis worden gestuurd. Tegen hem is op dat moment immers geen zaak aangebracht. Als hij dat wil, mag hij bij de openbare behandeling van de zaak blijven zoals iedere andere burger dat mag.
Tegen de persoon die gedagvaard is, zal dan ofwel verstek verleend worden ofwel wordt de nietigheid van de dagvaarding uitgesproken omdat de dagvaarding niet goed is uitgereikt aan die persoon. Het is uiteraard van groot belang dat altijd de juiste persoon terechtstaat.
De wet schrijft daarom voor dat ter terechtzitting de identiteit van de verdachte wordt vastgesteld (overeenkomstig artikel 27a Sv.). Daartoe wordt de verschenen persoon gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum. Het vaststellen van de identiteit op de terechtzitting omvat ook, indien geïndiceerd, het onderzoek van een legitimatiebewijs.
Alias 1
In deze zaak heeft de officier van justitie een persoon genaamd verdachte gedagvaard, maar daarbij tevens de naam alias 1 vermeld. De persoon die telkens voor de rechtbank verschenen is in deze zaak, is in verzekering gesteld op 12 juni 2017 en daarna onafgebroken gedetineerd geweest. De rechtbank noemt hem hierna ten behoeve van de leesbaarheid: de verdachte. Bij zijn inverzekeringstelling heeft de verdachte geen identiteitsbewijs kunnen laten zien. Ook ter terechtzitting is geen geldig id-bewijs getoond; de verdachte, daarnaar gevraagd, gaf op 3 juli 2018 aan daar niet over te beschikken.
De verdachte heeft bij zijn inverzekeringstelling opgegeven dat hij alias 1 was, geboren op geboortedatum 2 te Liverpool (Groot-Brittannië). Bij zijn verhoor bij de politie op 14 juni 2017 verklaart hij dat hij alias 1 is, maar dan geboren op geboortedatum 3. De geboortedatum op het bevel van inverzekeringstelling zou niet kloppen volgens hem en hij had naar eigen zeggen deze datum ook niet opgegeven, maar juist aangegeven dat die datum niet klopte. Hij had een Brits paspoort, maar wilde niet zeggen waar dat was.
De verdachte is vervolgens overeenkomstig de eerste opgave opgeroepen voor de rechter-commissaris in het kader van het voorarrest, onder de naam alias 1, geboren op geboortedatum 2 te Liverpool (Groot-Brittannië), getuige de vordering tot inbewaringstelling. De verdachte is bij de rechter-commissaris verschenen en verklaarde wederom dat hij alias 1 was, geboren op geboortedatum 3. De geboortedatum van geboortedatum 4 die hem werd voorgehouden klopte volgens hem niet.
De rechtbank constateert dat er op dit punt in deze zaak al de nodige verwarring is gerezen omtrent de identiteit van de verdachte. Het verwisselen van cijfers is een gemakkelijk te maken vergissing bij het invoeren van data in een geautomatiseerd systeem, die vervolgens gemakkelijk over het hoofd wordt gezien en weer wordt overgenomen door aan dat systeem gekoppelde systemen. Akten dan wel processen-verbaal vermelden in deze zaak meermalen een andere geboortedatum. Deze gegevens komen geautomatiseerd op de desbetreffende stukken terecht en worden niet altijd meteen gecorrigeerd als dat nodig is. Zo vermeldt het proces-verbaal van de rechter-commissaris als geboortedatum 4, hetgeen de verdachte corrigeerde. De akte van uitreiking van het bevel tot bewaring vermeldt weer geboortedatum 2 overeenkomstig hetgeen de verdachte bij zijn inverzekeringstelling heeft gezegd en later weer corrigeerde.
Het is het dus van groot belang dat de rechter bij een verdachte bij herhaling checkt of de persoonsgegevens die in haar stukken genoemd worden de juiste zijn. Uitgangspunt is wat de betrokkene zegt. Verondersteld mag immers worden dat een ieder weet hoe hij heet en op welke datum hij geboren is. Dat betekent dat uitgegaan moet worden van de geboortedatum die de verdachte heeft genoemd bij zijn verhoor in deze zaak en bij de rechter-commissaris: geboortedatum 3.
De verdachte heeft verder bij de politie op 16 juni 2017 verklaard dat zijn vader alias 1 heet en zijn moeder naam moeder. Ook dat zijn gegevens die een ieder weet en moeiteloos kan produceren als ernaar gevraagd wordt.
In de raadkamer van de rechtbank waar beoordeeld moest worden of de gevangenhouding moet worden bevolen, is de verdachte niet verschenen. Op de eerste openbare zitting van de rechtbank op 26 september 2017 is de verdachte wel verschenen. Daar herhaalt de verdachte dat hij alias 1 is, geboren te Liverpool op geboortedatum 3. Hij zegt dan dat hij niet, zoals op de dagvaarding als hoofdnaam staat vermeld, verdachte is. Dat betwist de verdachte. Dit herhaalt zich op de terechtzitting van 12 december 2017.
Dan volgt een regiebehandeling op 20 februari 2018, waarop de verdachte op vragen van de voorzitter ineens verklaart dat hij geboren is op geboortedatum 5. Dat is geen verschrijving of niet-gecorrigeerde vergissing van de rechtbank. De voorzitter en de griffier noteren het uit de mond van de verdachte en door zijn raadsman wordt namens hem een gewaarmerkt afschrift d.d. 19 december 2006 overgelegd afkomstig uit het geboorteregister van het district Liverpool South, een Engels geboorteregister. Daarop is te lezen dat op geboortedatum 5 een persoon genaamd alias 2 is geboren, wiens vader naam vader heet en wiens moeder naam moeder 2 heet, voorheen geheten naam 1. Bij die akte is door de raadsman namens de verdachte ook een akte van naamsverandering d.d. 1 juli 2009 gevoegd. Daarop is te lezen dat de persoon die eerder alias 2 heette, vanaf dat moment de naam alias 1 aanneemt.
Het spreekt voor zich dat het mogelijk is dat iemand zijn naam verandert, maar een geboortedatum wijzigen is niet mogelijk. Dat roept de vraag op waarom de verdachte, die op de terechtzitting van 3 juli 2018 wederom zegt te zijn geboren op geboortedatum 5, eerder zo nadrukkelijk gesteld heeft dat hij op geboortedatum 3 was geboren. En het roept de vraag op waarom hij bij zijn verhoor zegt dat zijn vader alias 1 heet en zijn moeder naam moeder. Dat komt niet overeen met de gegevens uit het Engelse register aan de hand waarvan de verdachte probeert de rechtbank te overtuigen dat hij niet verdachte is, maar alias 1. Een antwoord op die vragen is er niet gekomen. Kort samengevat: de verdachte weet niet consequent te vertellen wanneer hij geboren is en geeft verkeerde namen op van “zijn” ouders. Daar komt nog het volgende bij: er is bij de Engelse autoriteiten maar één alias 2 bekend, die geboren is in Liverpool op geboortedatum 5 en deze alias 2 is op 27 april 1979 overleden. Al het voorgaande laat maar één conclusie toe: de verdachte is niet alias 1, geboren als alias 2, zoals hij de rechtbank wil doen geloven. Die naam is een alias.
Vingerafdrukken
De naam van de overleden alias 2 die de verdachte heeft laten wijzigen in 2009, is terug te vinden bij afgenomen vingerafdrukken die in de politiesystemen geregistreerd staan, alsook de namen alias 1, alias 3 en verdachte:
- op 7 juli 2017 afgenomen afdruk van de duim bij de politie in Heerlen: verdachte ;
- op 12 juni 2017 afgenomen afdruk van de duim bij de Politie in Utrecht: alias 1, geboren geboortedatum 3 ;
- op 7 augustus 2009 afgenomen afdruk van de duim bij Franse autoriteiten: alias 1, geboren op geboortedatum 5 ;
- op 25 april 2006 afgenomen afdruk van de duim bij Duitse autoriteiten: alias 3, geboren op geboortedatum 6 ;
- op 8 januari 2001 afgenomen afdruk van de duim bij de politie in Sittard: verdachte ;
- op 6 februari 2001 afgenomen afdruk van de duim bij de Belgische autoriteiten: alias 2, geboren op geboortedatum 5 ;
- op 5 juni 1997 afgenomen afdruk van de duim bij de Politie in Amstelveen: alias 2, geboren op geboortedatum 5.
Al deze afdrukken zijn door de politie vergeleken en weer vergeleken met de meest recent afgenomen vingerafdrukken van de verdachte van 1 februari 2018. De conclusie luidt dat deze afdrukken afkomstig zijn van één en dezelfde persoon, de gedetineerde verdachte, die niet alias 1, voorheen alias 2, kan zijn. Aangenomen mag verder worden dat de verdachte ook niet alias 3 heet. Dat heeft hij zelf niet gesteld en dat blijkt ook nergens uit het dossier. Dat duidt erop dat hij zich in Duitsland ook bediend heeft van een alias.
De verdachte is dus niet alias 1, bedient zich van aliassen, alle vingerafdrukken komen overeen: is hij verdachte ?
Onder het biometrienummer van de van één en dezelfde persoon afkomstige duimafdrukken staat zoals gezegd in de politiesystemen nog een naam geregistreerd: verdachte, geboren op geboortedatum 1 te Sfax in Tunesië. In de systemen levert deze naam een verwijzing op naar een strafdossier uit 2001 dat geleid heeft tot een onherroepelijke veroordeling. Niet betwist wordt door de verdediging en de verdachte dat het de verdachte is, die in die zaak vast heeft gezeten en terecht heeft gestaan. Het dossier bevat ook registratiekaarten van penitentiaire inrichtingen waar de verdachte verbleven heeft onder vermelding van het parketnummer van die zaak.
In het kader van het opsporingsonderzoek is in 2001 voornoemde duimafdruk genomen in Sittard (als referentienummer wordt hetzelfde proces-verbaalnummer vermeld: PL2000083597). In dat dossier bevindt zich verder een kopie van een Tunesisch paspoort dat in dat opsporingsonderzoek is aangetroffen bij een huiszoeking, op de naam verdachte, geboren op geboortedatum 1 te Sfax in Tunesië. Het dossier bevat tevens een pasfoto. Deze foto is door de Sectie Identiteit- en Documentenonderzoek van de Koninklijke Marechaussee recentelijk vergeleken met een foto van de verdachte. De conclusie luidt dat het om één en dezelfde persoon gaat. Door de recherche zijn in 2001 de vingerafdrukken via Interpol naar de Tunesische autoriteiten gestuurd, waarop het bericht is ontvangen dat de personalia correct bleken te zijn en het betrof een onvervalst paspoort.
Dat alles leidt tot de conclusie dat de verdachte die nu op 3 juli 2018 verschenen is, dezelfde verdachte is uit de zaak van 2001: verdachte. In de zaak in 2001 zegt hij dat bovendien ook zelf. Hij had eerder opgegeven dat hij alias 4 was, maar bij zijn verhoor op 7 januari 2001 op het politiebureau in Sittard verklaart hij het volgende:
“U vraagt mij naar mijn juiste naam. Mijn juiste naam is: verdachte, geboren op geboortedatum 1 te Sfax in Tunesië, met de Tunesische nationaliteit. Ik heb een Nederlands paspoort gekocht van iemand, waarin de naam alias 4 stond. Die persoon van wie ik het paspoort kocht, heeft een pasfoto van mij in het paspoort geplakt. Bij de naam alias 4 deed ik alsof ik piloot was.” U vraagt mij mijn naam op te schrijven. Ik heb opgeschreven: verdachte, verdachte. Het Tunesische paspoort is mijn eigendom.
Ook op 18 maart 2002 herhaalt de verdachte dit, als hij gehoord wordt in verband met de voorgenomen ongewenstverklaring.
De verdachte is dus verdachte. Per saldo had de rechtbank kunnen beginnen met deze verklaring uit 2001. De verdachte doet er echter alles aan om verwarring te zaaien, onder andere door zeer stellig te blijven beweren dat hij alias 1 is, steeds met andere argumenten te komen en te stellen dat er door verdachte en door de politie geknoeid wordt met bewijs. De rechtbank heeft daarom eerst uiteengezet waarom hij alias 1 niet kan zijn om daarna op basis van de bewijsmiddelen te motiveren waarom het niet anders kan zijn dan dat hij verdachte is.
Door de verdachte en de raadsman zijn verweren gevoerd die vrijwel al het voorgaande in twijfel trekken, teneinde aannemelijk te maken dat de verdachte alias 1 is en juist zelf slachtoffer is van identiteitsfraude. Die verweren slagen niet.
Zo zouden de uitgevoerde vergelijkingen van duimafdrukken en foto’s niet deskundig of zorgvuldig zijn uitgevoerd. Verder is de nadruk gelegd op het gegeven dat er een duimafdruk gemaakt is in België op 6 februari 2001 in de periode dat de verdachte in Nederland vast zat.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de deskundigheid van de betrokken politie- en KMAR-ambtenaren. De duimafdrukken zijn vergeleken en toegevoegd aan het dossier om die vergelijking te kunnen controleren. Ook de fotoherkenningen roepen geen vragen op bij de rechtbank. Dat geldt niet alleen voor de opsporingsambtenaren van de KMAR die hierin gespecialiseerd zijn, ook verbalisant verbalisant heeft een foto vergeleken afkomstig van de Belgische autoriteiten, behorend bij een Europees Aanhoudingsbevel van die autoriteiten en de verdachte herkend. Tot slot heeft de rechtbank ook zelf gezien dat de personen op de foto’s, ook die van het Tunesische paspoort, duidelijke gelijkenis vertonen met de verdachte.
De rechtbank constateert dat de verdachte een rookgordijn probeert op te trekken. Hij probeert twijfel te zaaien en klaagt dat zijn recht op contra-onderzoek gefrustreerd wordt door de officier van justitie en de rechtbank, maar komt met absurde, ongefundeerde argumenten. Zo heeft hij ter terechtzitting verklaard dat er iemand moet zijn, verdachte, die getracht heeft zijn, verdachtes, duimafdruk in België in het justitiële systeem in te voeren, om zo misbruik te kunnen maken van zijn identiteit alias 1. De vingerafdrukken zouden bovendien niet goed zijn afgenomen door de politie en ten onrechte aan hem gekoppeld zijn. Verkeerde ketennummers zouden aan hem gekoppeld zijn en overzichten, zogenoemde ID-staten, zouden handmatig zijn aangepast. Er zou geknoeid zijn met zijn handtekening/paraaf onder zijn verklaring door de politie. Ook de raadsman heeft naar voren gebracht dat zijn cliënt het slachtoffer is van identiteitsfraude.
Deze verweren gaan echter voorbij aan het gegeven dat alle hiervoor genoemde duimafdrukken identiek zijn en dat gelet op de voortdurende vrijheidsbeneming van de verdachte het niet anders kan zijn dan dat de persoon met die specifieke duimafdruk ter terechtzitting is verschenen, zowel in 2001 als in 2018. De conclusie dat deze duimafdrukken van dezelfde persoon afkomstig zijn had de verdachte door een tegenexpert kunnen laten onderzoeken, nu die duimafdrukken reeds voor de zitting van 20 februari 2018 zijn verstrekt. Hij wordt dus niet gefrustreerd in zijn rechten. Er is al helemaal geen aanleiding aan te nemen dat de politie knoeit met de verklaringen van de verdachte en ander bewijs.
Dat iemand anders er in België in slaagt om de vingerafdrukken van de verdachte in het justitiële systeem te krijgen, is op zichzelf al een onaannemelijk scenario. Dit scenario wordt vervolgens hoogst onwaarschijnlijk, wanneer het juist de verdachte is die probeert de rechtbank te misleiden over zijn identiteit en wiens stelling dat hij alias 1 is gelogenstraft wordt door het bewijs in het dossier.
Er liep in België een opsporingsonderzoek ten tijde van de zaak in 2001. Naar dat land is de verdachte in 2003 uitgezet. De rechtbank acht het dus aannemelijker dat de verdachte gedurende zijn detentie in de zaak in 2001 op verzoek van de Belgische autoriteiten van de P.I. Overmaze in Maastricht over de grens is vervoerd om aldaar vingerafdrukken te kunnen laten nemen dan dat een ander zich in België heeft weten voor te doen als de verdachte. Dat weet de rechtbank niet zeker, maar zij vindt het niet noodzakelijk om hiernaar nog onderzoek te laten doen. De duimafdruk uit België speelt immers geen doorslaggevende rol, dat doet de duimafdruk die in 2001 op het politiebureau in Sittard is genomen.
De raadsman heeft verder nog betoogd dat er sprake is van vormverzuimen bij het vaststellen door de politie van de identiteit. De raadsman voert aan dat de politieambtenaren gemakzuchtig en voorbarig zijn geweest en te vroeg geconcludeerd hebben dat de verdachte is. De rechtbank verwerpt dat verweer ook. Zij heeft hiervoor uiteengezet hoe zij tot de conclusie is gekomen dat de verdachte is. De conclusie van de rechtbank is deels gebaseerd op de bevindingen van de politie in het dossier, maar ook op de verklaringen van de verdachte zelf, die immers zelf in 2001 en 2002 verklaard heeft dat hij verdachte is en op de terechtzitting van 20 februari 2018 ineens is gaan verklaren dat hij op geboortedatum 5 is geboren en daarbij een geboorteakte overlegt van een overleden persoon. Die conclusie van de rechtbank is dus gedeeltelijk langs andere lijnen tot stand gekomen dan de lijnen die de politie heeft gevolgd, maar blijft hetzelfde. Kern is, nogmaals, dat er zowel in de strafzaak in 2001 als in de onderhavige strafzaak in februari 2018 vingerafdrukken van de op dat moment gedetineerde verdachte zijn genomen die overeenkomen. De veroordeelde verdachte in 2001 is dezelfde verdachte die op 3 juli 2018 voor de rechtbank is verschenen. Die duimafdrukken komen ook nog eens overeen met andere afgenomen vingerafdrukken in 2001 in 1997, 2006 en 2009, waarbij de aliassen alias 2 en alias 1 staan vermeld. Onder welke naam deze duimafdrukken in het systeem zijn gebracht en of dit volledig overeenkomstig het daarvoor geldende protocol is gebeurd, is niet relevant. Eventuele slordigheden waar de raadsman op wijst in het dossier kunnen daaraan niet afdoen. Er is geen sprake van dat de verkeerde persoon in deze zaak terecht staat of van een risico dat de verkeerde wordt veroordeeld.
Bovendien is voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Aan de verdediging is een cd-rom verstrekt met afdrukken van de rechterduim die gekoppeld zijn aan de hiervoor genoemde namen/geboortedata. Ook de duimafdruk die naar de Tunesische autoriteiten is verstuurd, is verstrekt. De verdediging beschikt dus over alle relevante afdrukken die gebruikt kunnen worden voor een contra-onderzoek. Dat wordt niet anders door het gegeven dat de rechtbank in haar proces-verbaal van 26 september 2017 gelast heeft dat er sets vingerafdrukken moesten worden verstrekt. De rechtbank verwijst in dat verband naar het proces-verbaal van de politie van 20 maart 2018, waarin gemotiveerd wordt dat het niet mogelijk is om volledige dactyloscopische signalementen te verstrekken en dat wat verstrekt is voldoende is voor nader onderzoek. Immers: als één vinger overeenkomt, geldt dit ook voor de overige vingers. Dat betekent dat er geen reden is de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij de verdedigingsrechten van de verdachte zou hebben geschonden.
Tot slot: zekerheidshalve heeft het openbaar ministerie telkens de naam alias 1 vermeld. Niet alleen het verwijt van identiteitsfraude, maar ook de oplichtingsfeiten hebben betrekking op de verdachte, die de aangevers kenden als Brit onder deze naam, waarvan zij pas later leerden dat die niet klopte. De verdachte betwist ook niet dat hij met deze aangevers van doen heeft gehad. Op geen enkel moment is dus twijfelachtig geweest of, indien de feiten bewezen worden, de juiste persoon wordt veroordeeld.
Samengevat: er kan geen twijfel over bestaan dat de juiste persoon gedagvaard is en de officier van justitie heeft het recht op verdediging niet geschonden. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
- Feit 1 subsidiair: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
- Feit 2: een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren
- Feit 3: opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd en opzettelijk een geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst
- Feit 4: oplichting
- Feit 5: oplichting
- Feit 6: oplichting
- Feit 7: oplichting
- Feit 8: oplichting
- Feit 9: oplichting
- Feit 10: oplichting
- Feit 11: oplichting
Strafoplegging
- Een gevangenisstraf van 5 jaar.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte veelvuldig mensen heeft opgelicht en slachtoffer heeft gemaakt van flessentrekkerij. De verdachte is in het verleden veroordeeld tot forse straf voor soortgelijke feiten. Ook daar ging het om veel feiten en gedupeerden. Formeel is er geen sprake van recidive, maar de rechtbank constateert dat het bedriegen en geld afhandig maken van mensen voor de verdachte een manier van leven is en gelet op de ernst van de onderhavige feiten kan zij die eerdere veroordelingen niet buiten beschouwing laten. De verdachte gaat onverbeterlijk gewetenloos en geraffineerd te werk. Hij gebruikt vele valse documenten, waarvan de documenten uit de bewijsmiddelen die de rechtbank gebruikt voor haar bewezenverklaring het topje van de ijsberg zijn. Landgrenzen beperken hem kennelijk ook niet. Zodra hij in deze zaak vrijkomt, wacht hem een overlevering naar België in verband met een straf van meer dan 900 dagen voor soortgelijke feiten. De verdachte probeert zich niet alleen voor te doen als zakenman, miljonair, maar in het dossier zijn ook documenten aangetroffen, paspoort/visa-aanvragen, waarop zijn foto prijkt en hij hartchirurg zou zijn. In 2001 deed hij zich voor als piloot. Hij maakt misbruik van allerlei door hemzelf of vóór hem gemanipuleerde documenten die belangrijk zijn in het economische en maatschappelijke verkeer. Mensen ontlenen daar vertrouwen aan en zouden dat ook moeten kunnen doen. Alleen al voor het veelvuldig voorhanden hebben van valse stukken zou het opleggen van gevangenisstraf gepast zijn. Daar komen de oplichtingen en gevallen van flessentrekkerij bij.
Voor deze zaak geldt verder het adagium: “als het te mooi is om waar te zijn, is het ook niet waar”. Toch belanden slachtoffers door de samenweefsels van verdichtsels en kunstgrepen in de val van de verdachte en worden zij niet alleen financieel gedupeerd, maar veelal ook emotioneel. Hun vertrouwen loopt op zijn minst een enorme deuk op. Voor hen maakt het ook niet uit of het gedrag van de verdachte juridisch nu oplichting of flessentrekkerij is: zij zijn de dupe en lijden financiële schade die zij niet of maar met moeite kunnen opvangen. De verdachte wist enkelen van hen in economisch moeilijke tijden voor te spiegelen dat ze een goede klant hadden waardoor zij omzet konden genereren. Zo trok hij hen over de streep.
Het is vreselijk te moeten lezen hoe een slachtoffer dat meent een vriendin en haar partner te helpen, zelf in de financiële problemen belandt en steeds door de verdachte aan het lijntje gehouden wordt. Ook valt te lezen in allerlei door de aangevers overgelegde berichten hoezeer de verdachte zijn slachtoffers vleit en voorwendt dat hij ze erg dankbaar is en keer op keer met valse beloften komt. Dat is doortrapt. Zelfs ter terechtzitting kon de verdachte het niet laten om één van de slachtoffers meermalen een evident loze belofte te doen dat hij haar iedere cent zal terugbetalen. Dat is volstrekt ongeloofwaardig.
De verdachte raakt verstrikt in zijn leugens. Zelfs bij de rechtbank vertoont hij zijn praktijken door te proberen rechters te overtuigen van zijn valse identiteit en te herhalen dat er echt een rechtszaak loopt op een ander continent over grond en een erfenis. De smoezen, leugens, verontwaardiging over het onrecht dat hem wordt aangedaan: het loopt allemaal door elkaar.
De ernst van de feiten en de persoon van de verdachte maken dat het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie is. Anders komt er geen einde aan zijn praktijken, hoewel ook in de gevangenis alweer gebleken is dat hij ermee door probeert te gaan. De verdachte moet lang uit de samenleving waarin hij zoveel schade aanricht worden verwijderd. De rechtbank vindt het noodzakelijk en gepast om een langere straf op te leggen dan geëist, ook wanneer zij meeweegt dat zij de verdachte van de primaire variant van feit 1 vrijspreekt. Zij zal de verdachte een gevangenisstraf van 5 jaren opleggen.
Lees hier de volledige uitspraak.