Verdenking notaris van valsheid in geschrifte leverde zeer uitzonderlijke omstandigheden op, die met zich brengen dat het belang van de waarheid moet prevaleren boven zijn verschoningsrecht
/Rechtbank Amsterdam 28 november 2012, LJN BY8626 Op 10 augustus 2012 heeft klager, een notaris die wordt verdacht van valsheid (in authentieke akten) en het medeplegen van opzettelijk witwassen, een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend, dat strekt tot teruggave en een verbod tot kennisneming van die stukken die onder klager en A in beslag zijn genomen en waarvan klager en de ringvoorzitter hebben gesteld dat deze onder het verschoningsrecht vallen en geen ‘corpora et instrumenta delicti’ zijn.
Standpunt klager
Ten onrechte heeft de rechter-commissaris “zeer uitzonderlijk omstandigheden” aanwezig geacht. Klager betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten die hem worden verweten. Hij was te goeder trouw. Het enkele feit dat hij wordt verdacht maakt nog niet dat zijn verschoningsrecht dient te wijken voor de waarheidsvinding. De raadsvrouw wijst in dit verband ook op het oordeel van de ringvoorzitter dat geen sprake was van “zeer uitzonderlijke omstandigheden”.
Voorts heeft de rechter-commissaris zich pas op een zeer laat tijdstip op het standpunt gesteld dat sprake was van deze omstandigheden. De rechter-commissaris had deze afweging reeds moeten maken voordat de doorzoeking plaatsvond. Nu zij dit niet heeft gedaan is het beslag besmet. Verder heeft de rechter-commissaris ten onrechte haar beslissing doen steunen op kennisneming van de stukken die niet waren vrijgegeven door klager en de ringvoorzitter, in plaats van te wachten met kennisneming van deze stukken totdat onherroepelijk zou zijn beslist op het klaagschrift ex artikel 552a Sv.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kwalificatie van zeer uitzonderlijke omstandigheden op juiste gronden en procedureel juist is genomen en dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard.
Er is voldoende verdenking dat klager willens en wetens heeft meegewerkt aan het opzet van belanghebbende om ten eigen bate vermogen aan een van zijn ondernemingen te onttrekken buiten het zicht van de fiscus.
Ten aanzien van de procedure heeft de rechter-commissaris op 22 mei en 7 juni 2012 gezegd dat zij ging toetsen of sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Hiermee heeft klager in aanwezigheid van de ringvoorzitter ingestemd. Nergens is voorgeschreven dat deze beslissing reeds voorafgaand aan de doorzoeking moet zijn genomen. De rechter-commissaris is volledig transparant geweest in wat zij deed.
Oordeel rechtbank
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris de stukken niet had mogen inzien en inhoudelijk had mogen beoordelen. Enerzijds niet omdat zij de behandeling van het klaagschrift had moeten afwachten en anderzijds niet omdat zij haar oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden niet had mogen doen steunen op stukken die juist onder het verschoningsrecht vallen.
De rechtbank deelt deze opvatting niet.
Nog daargelaten dat de rechtbank in deze zaak geen eerder klaagschrift ex artikel 552a Sv bekend is dan het onderhavige (van 10 augustus 2012, terwijl de beslissing van de rechter-commissaris van 28 juni 2012 dateert), verzet geen rechtsregel zich tegen integrale kennisname door de rechter-commissaris van stukken die onder het verschoningsrecht vallen ter beoordeling van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Immers, deze beslissing is bij uitstek voorbehouden aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na het horen van de ringvoorzitter, wat in casu ook is gebeurd. Daarbij komt dat partijen hebben ingestemd met deze werkwijze.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechter-commissaris dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden te laat is genomen.
De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt hiertoe als volgt. Uit de wet noch uit de jurisprudentie volgt dat een dergelijke beslissing voorafgaand aan de doorzoeking dient plaats te vinden. Wel is deze beslissing redengevend voor de inbeslagneming. De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris de stukken met toestemming van klager heeft meegenomen van zijn kantoor. De rechtbank is zich bewust van het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2009 (LJN BG6151), maar is van oordeel dat op deze wijze nog geen sprake is van inbeslagneming. Het besluit tot inbeslagname d.d. 28 juni 2012 is de formele beslissing tot inbeslagname. De rechter-commissaris heeft in dit besluit aangeven welke stukken in beslag worden genomen en gemotiveerd op grond waarvan zij van oordeel is dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank acht dit een juiste gang van zaken.
De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat in casu zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, als omschreven in haar beslissing van 28 juni 2012. Klager wordt verdacht van het medeplegen van valsheid in geschrifte in authentieke akten en nota’s van afrekeningen, strafbaar gesteld in de artikelen 225 en 226 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Dit betreft zeer ernstige strafbare feiten omdat het de kern van het werk van een notaris raakt. De maatschappelijke functie van de notaris brengt met zich dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op de door hem opgestelde c.q. ondertekende stukken. Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemakt aan valsheid in geschrifte door opzettelijk mee te werken aan een opzetje van zijn cliënt om een aanzienlijk belastingvoordeel te behalen dan zou dat ook ernstig afbreuk doen aan het ambt van notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen sprake van de verdenking van een zeer ernstig misdrijf, maar ook van uitzonderlijke omstandigheden, omdat in dit geval met de waarheidsvinding een groter belang is gediend, namelijk het maatschappelijk belang van de aan de notaris in het tweede lid van artikel 21 van de Wet op het notarisambt opgelegde plicht met het oog op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van de notaris moet kunnen worden gesteld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de waarheidsvinding wegens zeer uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich tegen opheffing van het beslag en de teruggave van de stukken aan klager.
Lees hier de volledige uitspraak.