Verdenking van belastingontduiking via eigen bedrijven, witwassen en valse inkoopfacturen maken t.b.v. verlagen importheffingen
/Rechtbank Amsterdam 19 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:4721
Na het faillissement van naam B.V. 6 hebben verdachten opeenvolgend naam B.V. 2, naam B.V. 3, naam B.V. 4 en naam B.V. 5 opgericht. Verdachten hebben die bedrijven niet op hun eigen naam gezet, maar hebben daar anderen voor aangezocht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die anderen stromannen of katvangers. Dat leidt de rechtbank af uit de verklaringen van persoon 1, persoon 2 en persoon 3 dat medeverdachte hen had gevraagd bedrijven op hun naam te zetten, terwijl de bedrijven daadwerkelijk werden bestuurd door medeverdachte en verdachte. Medeverdachte zorgde voor de inkoop en exploitatie van de daadwerkelijke winkels, met name van naam B.V. 4, terwijl verdachte de administratie van de bedrijven en de dagelijkse uitvoering verzorgde. Verdachte wist dat er al jarenlang met die administratie werd gesjoemeld, in de zin dat in ieder geval sinds 2011 tot in 2017 niet de volledige BTW werd afgedragen omdat aan de Belastingdienst bij elke aangifte een lagere omzet werd opgegeven. Ook wisten beide verdachten van het gesjoemel met de inkoopfacturen ten behoeve van de lagere antidumpheffing voor naam B.V. 1. Door dit gesjoemel, dat begon in 2012 en doorging tot de aanhouding van verdachten in 2017, genereerden de bedrijven van verdachten een hogere omzet, die vervolgens niet of slechts gedeeltelijk werd opgegeven aan de Belastingdienst. Tevens ontvingen de bedrijven een commissie van naam B.V. 1. Verdachten zijn al geruime tijd partners en wonen samen.7 medeverdachte heeft verklaard dat zij alles samen doen en bespreken. Beide verdachten waren verweven met elkaar en hun bedrijven. Er werd immers voortdurend geld verschoven van de ene naar de andere bedrijfsrekening of naar privérekeningen. Met het geld dat werd bespaard op de omzetbelasting voorzagen verdachten in hun levensonderhoud en betaalden zij schulden, ook de schulden van naam B.V. 6 en/of medeverdachte, af.
Verdenking
Verdachte wordt er van verdacht dat zij samen met medeverdachte medeverdachte via hun bedrijven jarenlang belasting heeft ontdoken, het daarmee bespaarde geld heeft witgewassen en gebruik heeft gemaakt van valse inkoopfacturen zodat naam B.V. 1 te lage invoerrechten en antidumpheffing kon betalen. Daarnaast luidt de beschuldiging vervalsing van een overeenkomst en wapen- en munitiebezit (1 revolver en 91 kogels).
Zaak A:
- 1. primair medeplegen van onjuist of onvolledig aangifte doen;
- 1. subsidiair feitelijk leidinggeven aan het primair ten laste gelegde, gepleegd door naam B.V. 2 (hierna: naam B.V. 2 ), naam B.V. 3 (hierna: naam B.V. 3 ), naam B.V. 4 (hierna: naam B.V. 4 ) en naam B.V. 5 (hierna: naam B.V. 5 );
- 2. medeplegen van (gewoonte)witwassen dan wel schuldwitwassen;
Zaak B:
- 1. primair medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften;
- 1. subsidiair feitelijk leidinggeven aan het primair ten laste gelegde, gepleegd door naam B.V. 2, naam B.V. 4 en naam B.V. 5 ;
- 2. medeplegen van valsheid in geschrift;
- 3. medeplegen van wapen- en munitiebezit.
Standpunten OM en verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle (primaire) feiten.
Verdachte heeft de feiten min of meer bekend, telkens met uitzondering van het medeplegen. De raadsman heeft bewijsverweren gevoerd ten aanzien van dat medeplegen en de rol als feitelijk leidinggever of pleger bij de antidumpheffing. Ook is door de verdediging betwist dat persoon 3 slechts een strovrouw was.
Oordeel van de rechtbank
Omzetbelasting, antidumpheffing en witwassen (zaak A, feiten 1 en 2, en zaak B, feit 1)
Verdachte heeft deze feiten min of meer bekend, met dien verstande dat zij heeft verklaard dat zij de feiten alleen heeft gepleegd.
Vast staat dat belasting is ontdoken, geld is witgewassen en dat de inkoopfacturen van Chinese leveranciers voor naam B.V. 1 zijn vervalst. Ook staat vast dat verdachte de administratie van de bedrijven deed en de boekhouder heeft opgedragen de aangiften omzetbelasting niet naar waarheid in te vullen zodat minder omzetbelasting zou worden geheven. De vraag is wie daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Uit de feitelijke gang van zaken, in het bijzonder de verklaringen van getuigen dat verdachten als een eenheid fungeerden, en de verwevenheid van vermogen en geldstromen, leidt de rechtbank af dat verdachten allebei evenzeer verantwoordelijk kunnen worden geacht voor de situatie die zij zelf in leven hebben gebracht en gehouden.
Bij de beoordeling van die feiten heeft de rechtbank zich echter te houden aan de in de tenlastelegging gekozen volgorde van de feiten. Bij verdachte is onder 1 primair telkens het als natuurlijk persoon plegen van de feiten ten laste gelegd, terwijl bij medeverdachte primair ten laste is gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de rechtspersonen die de feiten zouden hebben gepleegd. De rechtbank zal de feitelijkheden die zij bewezen acht, voor zover mogelijk, kwalificeren als het primair ten laste gelegde, maar hecht eraan op te merken dat zij feitelijk weinig verschil ziet in de rollen die beide verdachten hebben gespeeld.
Voor zover de strafbare feiten die door de bedrijven van verdachten zijn gepleegd (zoals bij feit 1, nu artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen uitsluitend de belastingplichtige rechtspersoon als normadressaat kent) geldt dat verdachte met de bedrijven dient te worden vereenzelvigd. Immers had verdachte als natuurlijk persoon telkens zeggenschap over de rechtspersonen en kon zij (zelfstandig) beschikken over het vermogen van die rechtspersonen.
Alle op de tenlastelegging genoemde aangiften omzetbelasting (zaak A, feit 1) en inkoopfacturen (zaak B, feit 1) zijn door de rechtbank teruggevonden in het dossier. Ook het aantal inkoopfacturen klopt. Het verweer van de verdediging dat strekt tot vrijspraak van het aantal van 398 facturen in feit 1 van zaak B omdat niet alle facturen in de tenlastelegging zijn opgenomen, althans niet voor alle facturen bewijs is, wordt verworpen. Bij verdachten, maar ook bij naam B.V. 1 zijn veel “setjes” valse en juiste facturen aangetroffen. Niet altijd zijn beide versies aangetroffen en soms is uitsluitend de betaling van naam B.V. 1 aan de bedrijven van verdachte teruggevonden. Gelet op de modus operandi, die bij alle inkoopfacturen hetzelfde was, gaat de rechtbank ervan uit dat elke betaling die door naam B.V. 1 is gedaan en elke juiste inkoopfactuur, ook een valse inkoopfactuur kent. Van de factuur in de tenlastelegging met nummer 12 heeft de rechtbank vastgesteld dat dit geen valse factuur betreft, maar dat het de juiste factuur betreft behorend bij de valse factuur die als nummer 11 in de tenlastelegging is opgenomen. Voor die factuur met nummer 12 zal daarom vrijspraak volgen. Voor de facturen met nummers 14 en 15 zal eveneens vrijspraak volgen, nu deze facturen zijn aangetroffen bij naam B.V. 1 én deze facturen volgens de bevindingen van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) niet zijn gebruikt. Het aantal van 395 kan daarom worden bewezen zonder dat al die facturen afzonderlijk, met nummer, in de tenlastelegging zijn opgenomen of als bewijsmiddel in het dossier zijn opgenomen.
Uit het dossier blijkt genoegzaam dat verdachte en medeverdachte allebei een significante bijdrage hebben geleverd aan de fraude met de antidumpheffing door naam B.V. 1. Daarbij gold de voor hen gebruikelijke rolverdeling: medeverdachte ging naar China en maakte de afspraken en verdachte zorgde voor de uitvoering van die afspraken.
De rechtbank acht dan ook bewezen het in zaak A onder 1 primair en 2, en in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van belastingontduiking, witwassen en valsheid in geschrift. Vanwege het structurele karakter hiervan, acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte van het medeplegen van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Vervalsing van de overeenkomst/machtiging (zaak B, feit 2)
Verdachte erkent dat zij de naam van persoon 3 heeft ingevuld en de handtekening van persoon 3 heeft vervalst op een machtiging/overeenkomst die is gebruikt in het contact met een expediteur. persoon 3 was in werkelijkheid niet een vertegenwoordiger van naam B.V. 5, maar slechts een katvanger. Dat persoon 3 geld had geïnvesteerd in de onderneming, maakt niet dat zij daadwerkelijke beslissings- of handelingsbevoegdheid had. De rechtbank acht dit feit dan ook bewezen, met dien verstande dat de rechtbank het medeplegen uit de bewezenverklaring zal strepen omdat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte bij deze specifieke vervalsing nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander.
Wapen- en munitiebezit (zaak B, feit 3)
De rechtbank acht ook het onder 3 ten laste gelegde wapen- en munitiebezit bewezen. Verdachten wisten van het bestaan van het wapen en hadden daar beschikkingsmacht over.
Bewezenverklaring
- Zaak A onder 1 primair: medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
- Zaak A onder 2: medeplegen van gewoontewitwassen;
- Zaak B onder 1 primair: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en/of medeplegen van voorhanden hebben en/of afleveren van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht terwijl verdachte weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik van dit geschrift als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
- Zaak B onder 2: valsheid in geschrift;
- Zaak B onder 3: medeplegen van overtreding van artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
- Gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
- Ontzetting van de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder, feitelijk bestuurder of vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, voor de duur van 5 jaren, ingaande nadat verdachte de gevangenisstraf heeft uitgezeten.
- Verbeurdverklaring: €73.040
- Onttrekking aan het verkeer: revolver (RUGER Gp100), munitie (91 stuks.357) en een doos.
Lees hier de volledige uitspraak.